Breuken > Breuk en kommagetal
123456Breuk en kommagetal

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

`1/4` deel van `50` gram, dus `50/4 = 12,5` gram.

b

`0,25 xx 50 = 12,5`

Opgave 1
a

`3/4 = (2xx25)/(4xx25) = 75/100 = 0,75` .
Of met je rekenmachine `3 // 4 = 0,75` .

b

`1/4` van `120` is `30` , dus `3/4` van `120` is `3 xx 30 = 90` .

c

Met je rekenmachine: `0,75 xx 120 = 90` . Dit is hetzelfde als bij b.

d

Maak van `3/8` een decimaal getal: `3/8 = 0,375` .
Dan is `3/8` van `120` : `0,375 xx 120 = 45` .

Opgave 2
a

`1/4 = 0,25` , gebruik indien nodig je rekenmachine.

b

`2/5 = 0,4`

c

`7/8 = 0,875`

d

`15/16 = 0,9375`

e

`3/20 = 0,15`

f

`9/25 = 0,36`

Opgave 3
a

1 5 deel van `15` is `3` euro.

b

1 5 deel van `15` is `1/5 xx 13 = 0,2 xx 13 = 2,60` euro.

c

Je speelt dan met meer verschillende nummers mee en vergroot je kans op een prijs.

Opgave 4
a

Door delen met de rekenmachine of omschrijven naar tienden, honderdsten, duizendsten, ...

b

Omschrijven: `13/25 = 52/100 = 0,52` .
Rekenmachine: `13 // 25 = 0,52` .

Opgave 5
a

`3/4 = 75/100 = 0,75`

b

`1 3/4 = 1 + 3/4 = 1 + 0,75 = 1,75`

c

Doen, je krijgt weer `1,75` .

d

Sommige rekenmachines hebben daarvoor een speciale toets of toetsencombinatie. Kijk hoe dat op jouw machine gaat.

e

Rekenmachine: `2 1/3125 = 2,00032` .

Opgave 6
a

`123/1000`

b

`16/100 = 4/25`

c

`6/100 = 3/50`

d

`2 14/10000 = 2 7/5000`

Opgave 7
a

Rekenmachine geeft: `0,166666667` (of iets vergelijkbaars met meer of minder zessen). Die `7` komt door de afronding! Doe dit decimale getal keer `6` .
Er komt dan geen `1` uit. (Hoewel je rekenmachine misschien wel `1` als antwoord geeft omdat hij met meer decimalen doorrekent.)

b

`1/6 = 0,17` , dus `17` cent omdat je dan op twee decimalen afrondt.

c

`1/6 = 0,167` km, dat is `167` m.

d

`5/6 xx 2,6 = 5//6 xx 2,6 ~~ 2,167` km, dat is `2167` m.

Opgave 8

Ook als je op mm nauwkeurig zou kunnen zagen, worden de delen hooguit `33,3` cm lang.
En samen is dat `33,3 xx 3 = 99,9` cm.

Opgave 9
a

`3/5 = 0,6`

b

`5/12 ~~ 0,417`

c

`3/25 = 0,12`

d

`1 3/25 = 3,12`

e

`4/21 ~~ 0,190` (denk er om dat je die `0` op het eind niet mag weglaten!)

f

`3 10/21 ~~ 3,476`

Opgave 10
a

`2,1 = 2 1/100`

b

`0,125 = 1/8`

c

`0,65 = 65/100 = 13/20`

d

`0,02 = 2/100 = 1/50`

Opgave 11
a

`1/2` euro is `50` cent, dus `50` honderdste, dus `0,50` .

b

`1/10` euro is `10` cent, `10` honderdste, dus `0,10` .
`1/100` euro is `1` cent, `1` honderdste, dus `0,01` .

c

`20/100 = 1/5`

d

`1/4 xx 2 = 0,25 xx 2 = 0,50` euro. Daarbij hoort de munt van `50` eurocent.

e

€ 2,50 is `2` euro, `2` munten van `20` cent en `1` munt van `10` cent.

f

Bijvoorbeeld `2 + 50/100` en `2 + 5/10` .

Opgave 12
a

`1/3` deel van `7` is `1//3 xx 7 ~~ 2,3` cm lang.

b

Dat komt door het afronden. Meestal zul je het verschil niet merken, door het snijden verdwijnt er ook wel wat koek. Bovendien kun je niet zo nauwkeurig meten. Maar je moet niet verbaasd zijn als de drie stukken toch niet precies even dik zijn!

Opgave 13Een deel van...
Een deel van...
a

`1/16` van `80` is `5` , dus `5/16` van `80` is `5 xx 5 = 25` .
Of `5/16 = 0,3125` en `0,3125 xx 80 = 25` .
Of `5 // 16 xx 80 = 25` .

b

Bijvoorbeeld zo: `7//20 xx 90 = 31,5` .

c

Het probleem is hier dat `4//7 xx 90` geen exacte waarde oplevert, je kunt alleen benaderen.

`1/7` van `90` is `90/7` , dus `4/7` van `90` is `4 xx 90/7 = 360/7 = 51 3/7` .
In twee decimalen is dat `~~51,43` .

Opgave 14
a

3 25 = 0,12

b

`3 2/11 ~~ 3,182`

c

0,45 = 45 100 = 9 20

d

3,02 = 3 2 100 = 3 1 50

Opgave 15
a

`5,6`

b

`~~ 11,667`

verder | terug