Verhoudingen > Procentrekenen
123456Procentrekenen

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

`40/65 = 8/13` deel.

b

`~~61,5` %. Zie de Uitleg voor de manieren om dit uit te rekenen.

c

`200/380~~0,53` en dat is `53` %. Dus naar verhouding spaart ze minder dan Jeroen.

Opgave 1
a

Zie tabel, reken via `1` .

deel 50 ... 62,5
geheel 80 1 100
b

`50/80 = 0,625` dus 62,5%.

c

37,5%.

Opgave 2
a

`9/12 = 0,75 =75` %

b

`38/950 = 0,04 = 4` %

c

`15/(28,50) ~~ 0,53 = 53` %.

d

`(12,75)/(65,40) ~~ 0,19 = 19` %.

e

`(0,85)/(0,95) ~~ 0,89 = 89` %.

Opgave 3

`358/49 ~~ 7,31` dus dat is `731` %.

Opgave 4
a

0,14 × 160 × 130 = 2912 euro.

b

2912 + 0,21 × 75 × 65 = 3935,75 euro.

Opgave 5
a

0,75 × 0,84 × 16 = 10,08 dus ongeveer 10,1 miljoen.

b

0,75 × 0,84 = 0,63 dus 63%. Of: 10,08 16 = 0,63 dus 63%.

c

0,16 × 10,08 1,61 dus ongeveer 1,6 miljoen.

Opgave 6

1A: 24/28 0,857 dus ongeveer 86%. 1B: 22 26 0,846 dus ongeveer 85%.
In 1A is de toets beter gemaakt.

Opgave 7

Jaap: 18/55 0,33 dus ongeveer 33%. Willem: 40 125 = 0,32 dus 32%.
Jaap spaart naar verhouding het meest.

Opgave 8

Maak een verhoudingstabel en reken via `1` .

aantal 24 ... 120
percentage 20 1 100

Janna moet 120 euro aan maandelijkse inkomsten hebben.

Opgave 9
a

Vanwege de afrondingen bij het berekenen van de percentages.

b
Afrika: 20% 30,6 mln
Amerika: 30% 45,9 mln
Antarctica: 9% 13,8 mln
Australië: 6% 9,2 mln
Azië: 29% 44,4 mln
Europa: 7% 10,7 mln
c

30% is ongeveer 153 mln km2, dus 10% is ongeveer 51 mln km2 en 70% is ongeveer 357 mln km2.

Opgave 10

14 16 = 0,875 dus 87,5%.

Opgave 11

115 302 0,381 dus 38,1% komt niet op de fiets.

Opgave 12
a

136,5 150 = 0,91 dus voor 91%.

b

0,6 150 = 0,004 dus 0,4%.

c

0,0015 150 = 0,00001 dus 0,001%.

Opgave 13
a

1 + 7 = 8 en 100/8 = 12,5%.

b

0,875 × 900.000 = 787.500 m2.

c

7 × 12 = 84 dus ja, dat kan.

Opgave 14
a

Nummer 1: 18 34 0,82 dus ongeveer 82%. Nummer 2: 26 30 0,87 dus ongeveer 87%.
Nummer 2 heeft het hoogste percentage.

b

Er wordt geen rekening gehouden met het aantal gespeelde wedstrijden, of zelfs het aantal gespeelde minuten.

c

Hij scoorde gemiddeld vaker dan één keer per wedstrijd, maar heeft minder wedstrijden gespeeld.

d

115% in 22 wedstrijden is 100% in 22 1,15 19 wedstrijden. Hij heeft waarschijnlijk 19 wedstrijden gespeeld.

Opgave 15
a

€ 50

b

€ 44

c

Nee: 50 : 103 is meer dan 44 : 144. Met een verhoudingstabel kun je dat nagaan.
Je kunt ook met percentages rekenen.

Opgave 16
a

53 103 0,515 dus ongeveer 51,5%.

b

Ongeveer 48,5%.

c

44 144 0,306 dus ongeveer 30,6%.

d

0,63 × 53 33, dus in 2009 zou hij 53 + 33 = 86 euro uitgeven.

e

Jongeren geven in 2009 een groter deel van hun inkomsten uit dan in 1984 het geval was.

Opgave 17
a

0,306 × 144 44 euro.

b

21/144 0,146 dus ongeveer 14,6%.

c

21/100 = 0,21 dus 21%.

Opgave 18
a

31 150 = 0,20666... 21%

b

31 150 = 0,20666... 21%

45 200 = 0,225 22,5%

Dus 45 van de 200 is meer.

c

100 0,12 833 personen.

Opgave 19
a

`100/5 = 20` %.

b

`0,20 xx 9,5 = 1,9` miljoen geblesseerde sporters. Dat is `(1,9)/16 ~~ 0,119` en dus `11,9` % van alle Nederlanders.

c

Ongeveer `(11,88)/6 ~~ 1,98 ~~ 2` % van alle Nederlanders.

verder | terug