Wanneer je van een grote groep, een populatie, bepaalde gegevens of eigenschappen in kaart wilt brengen, is het bijna altijd onmogelijk
om elk individu van de populatie te bevragen, meten, etc. Je neemt dan een steekproef.
Zo'n steekproef moet representatief zijn voor de populatie, hij moet een juist doorsnede van de populatie vormen.
De resultaten van je onderzoek vormen een vaak behoorlijke grote verzameling data.
Deze data worden overzichtelijk weergegeven in frequentietabellen.
Hier zie je zo'n tabel met wiskundecijfers van een klas. Er staan absolute frequenties. Om deze data te kunnen vergelijken met die van een andere klas, gebruik je liever
relatieve frequenties. Je deelt dan elke absolute frequentie door het totaal aantal individuen in de groep.
Soms maak je daar procenten van.
In de tabel is sprake van een klassenindeling.
Bij bijvoorbeeld het cijfer
`5`
hoort de klasse
`4,5 - lt 5,5`
, alle cijfers vanaf
`4,5`
tot aan
`5,5`
.