Vlakke meetkunde > Totaalbeeld
123456Totaalbeeld

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1

Congruent zijn de vierhoeken A B C D en P S R Q . Door "hokjes tellen" kun je nagaan dat de overeenkomstige zijden en de overeenkomstige hoeken gelijk zijn.

Gelijkvormig zijn de vierhoeken A B C D en M N K L . Door "hokjes tellen" kun je nagaan dat de overeenkomstige hoeken gelijk zijn en de overeenkomstige zijden met een vast vergrotingsfactor worden vermenigvuldigt. Die factor is 1,5 als je uitgaan van vierhoek A B C D .

Opgave 2
a

Δ A B C Δ A E D omdat B = E (Z-hoeken) en B A C = E A D (X-hoeken).

b

Zijde E D .

Maak eventueel een verhoudingstabel van de overeenkomstige zijden. De vergrotingsfactor van Δ A B C naar Δ A E D is 0,4. Dus E D = 0,4 B C = 0,4 9 = 3,6 .

Opgave 3
a

Δ A B C Δ D E C omdat A = E D C (gegeven) en C = C (gemeenschappelijke hoek).

b

Zijde E C .

Maak eventueel een verhoudingstabel. De vergrotingsfactor van Δ A B C naar Δ D E C is 0,6. Neem E C = x , dan is x = 0,6 ( x + 3 ) , dus E C = x = 4,5 .

Opgave 4
a

Δ A B C Δ B D C Δ A D B .

b

Met de stelling van Pythagoras kun je berekenen dat A C = 26 .

c

Gebruik bijvoorbeeld Δ A B C Δ B D C en maak een verhoudingstabel van de overeenkomstige zijden. De vergrotingsfactor van Δ A B C naar Δ B D C is 10 26 , dus B D = 10 26 A B = 10 26 24 = 120 13 9.23 .

Opgave 5

Als je niet meer weet hoe dit gaat, bestudeer dan het betreffende onderdeel nog eens. Vergelijk je figuren met die van je medeleerlingen of laat ze bij twijfel controleren door je docent.

Opgave 6
a

De hoekensom van zo'n negenhoek is 7 180 = 1260 ° , dus elke hoek ervan is 140 ° .

Begin met een zijde van 4 cm en zet daarop aan beide uiteinden een hoek van 108 ° . Pas op de benen van die hoek 4 cm af en zet op de uiteinden weer opnieuw hoeken van 108 ° af.

b

Begin met een zijde van 4 cm en zet daarop aan beide uiteinden een hoek van 140 ° . Pas op de benen van die hoek 4 cm af en zet op de uiteinden weer opnieuw hoeken van 140 ° af, enz.

Opgave 7

Δ A B D Δ B C D en de lengtevergrotingsfactor van Δ A B D naar Δ B C D is 10 24 = 5 12 .

De bijbehorende oppervlaktevergrotingsfactor is ( 5 12 ) 2 = 25 144 .

Opgave 8
a

Hoewel de overeenkomstige hoeken gelijk zijn, hoeven de overeenkomstige zijden nog niet in een verhoudingstabel te passen.

b

Omdat je nu gelijkvormige driehoeken krijgt. Voor gelijkvormigheid van driehoeken is het immers genoeg dat de overeenkomstige hoeken gelijk zijn.

c

Teken (in gedachten) de lijn evenwijdig A C en door F. Het snijpunt met A D noem je bijvoorbeeld P en dat met B E is Q: P Q = A B .

Nu is Δ P D F Δ Q E F met vergrotingsfactor 3 15 . Dus 2 = 3 15 ( P Q + 2 ) zodat P Q = 8 en dus ook A B = 8 .

Opgave 9
a

Met de stelling van Pythagoras vind je B E = 100 .
Met behulp van gelijkvormigheid vind je B H = 40 60 100 = 200 3 .

b

Ga na, dat E D = 110 - 80 = 30 en A F = 40 en F D = 20 .
Met de stelling van Pythagoras vind je A E = 4500 = 30 5 .
Met behulp van gelijkvormigheid vind je A G = 40 60 30 5 = 80 5 .

Opgave 10

10 0,60 0,30 + 1,65 = 6,65 , dus ongeveer 6,7 m.

Opgave 11
a

Uit Δ A B C Δ B D C want A = D B C en C = C .

b

Uit Δ A B C Δ B D C volgt B D = 5 6 10 = 25 3 .

Opgave 12

Δ A B D Δ C A D . Stel A D = h , dan volgt uit de verhoudingstabel h 3 = 8 h en dus h 2 = 24 .

Dit geeft h = 24 .

Opgave 13

Teken de gegeven driehoek zelf twee keer.

Voor de omgeschreven cirkel teken je de middelloodlijnen van de drie zijden.
Die snijden elkaar in het midden van de hypotenusa (de langste zijde). Dat is het middelpunt van de cirkel door de drie hoekpunten.

Voor de ingeschreven cirkel teken je drie bissectrices.
Het punt waar die elkaar snijden is het middelpunt van de ingeschreven cirkel. Teken vanuit dit punt een loodlijn op één van de zijden en maak de ingeschreven cirkel af.

Opgave 14

De regelmatige zeshoek bestaat uit zes gelijkzijdige driehoeken met zijden van 8 cm en een hoogte van 4 3 cm (gebruik de stelling van Pythagoras).
De oppervlakte van zo'n driehoek is 1 2 8 4 3 = 16 3 .
De oppervlakte van de regelmatige zeshoek is daarom 6 16 3 = 96 3 .

Opgave 15

Het vloertje is gelijkvormig met het grondvlak van de piramide met een lengtevergrotingsfactor van 6 8 = 3 4 . De bijbehorende oppervlaktevergrotingsfactor is ( 3 4 ) 2 = 9 16 en dus is de oppervlakte van het houten vloertje 9 16 3 2 = 81 16 = 5,0625 m2 en dat is ongeveer 506 dm2.

Opgave 16Hoogte meten met de Jacobsstaf
Hoogte meten met de Jacobsstaf
a

Doen.

b

100 0,65 0,30 + 1,70 47,9 m.

Opgave 17Practicum Jacobsstaf
Practicum Jacobsstaf
a

Bijvoorbeeld via Wikipedia (NL).
Of google naar afbeeldingen.

b

Eigen antwoord.

verder | terug