Formules > Formules gebruiken
123456Formules gebruiken

Theorie

De grafische rekenmachine kan heel snel grafieken maken bij formules die een verband tussen twee variabelen weergeven. Maar dan moeten ze wel in de juiste vorm staan: hij kan alleen werken met formules waarbij duidelijk is voor welke variabele getallen worden ingevuld (de invoervariabele) en welke variabele dan moet worden uitgerekend. Ook mogen er natuurlijk niet meerdere uitkomsten mogelijk zijn. Verbanden die aan deze eisen voldoen, noem je "functies" .

Bij een formule die het verband tussen de variabelen `x` en `y` beschrijft, noem je `y` een functie van `x` , wanneer deze formule de vorm `y=...` heeft. De `x` -waarden zijn de invoerwaarden, de `y` -waarden de uitkomsten. In de bijbehorende grafiek komen de `y` -waarden altijd op de verticale as.

  • In de formule `y=30-x` is `y` een functie van `x` . Voer je `x=3` in, dan is de uitkomst `y=17` . Kortweg: `y(3)=17` .

  • In de formule `P=0,052 v^3` is `P` een functie van `v` . Voer je `v=10` in, dan is de uitkomst `P=52` . Kortweg: `P(10 )=52` . Voor de grafische rekenmachine schrijf je `y=0,052x^3` .

Formules van de vorm `y=...` kun je op de grafische rekenmachine invoeren. Hoe je dat doet, vind je in het Practicum. Het maken van de grafiek van een functie op de grafische rekenmachine wordt "plotten" genoemd.

Soms moet je een formule herleiden (ook wel herschrijven genoemd) om hem als functie te kunnen invoeren in de grafische rekenmachine. Bij het herleiden van formules geldt:

  • aan beide zijden van een isgelijkteken mag je hetzelfde optellen of aftrekken;

  • aan beide zijden van een isgelijkteken mag je met hetzelfde vermenigvuldigen of door hetzelfde delen (behalve vermenigvuldigen of delen met  `0` );

  • soms moet je eerst de haakjes wegwerken.

verder | terug