Los de vergelijkingen algebraïsch op. Indien nodig rond af op twee cijfers achter de komma.
`4 t+50 =200`
`4 t^2+50 =200`
`6 p-20 =12 +4 p`
`x^2+4 =20`
`(x-5 ) ^2=4`
`4 (a-2 )-20 =0`
`12/V=400`
`2 x^2-2 =6 x^2+14`
Los de vergelijkingen op met behulp van de grafische rekenmachine. Zoek alle oplossingen. Indien nodig rond af op twee cijfers achter de komma.
`sqrt(x)=6 -x`
`x^4=2 +x`
Voor het verbruik van water moet je een vast bedrag per jaar betalen. Dat heet "vastrecht" . Verder betaal je een bedrag per verbruikte m3. Een waterleidingbedrijf heeft voor dit jaar die bedragen zo vastgesteld:
vastrecht: € 38,00
prijs per m3: € 1,75
De totale jaarlijkse kosten `TK` voor het waterverbruik hangen dus af van het aantal m3 ( `a` ) dat verbruikt is.
Verklaar waarom geldt: `TK=38 +1,75 a` .
Het waterleidingbedrijf schat dat een bepaald gezin dit jaar tussen de `140` en de `160` m3 water zal verbruiken. Geef aan tussen welke waarden de kosten voor het gezin in een jaar zullen liggen.
Het gezin wil de kosten voor waterverbruik per jaar terugbrengen tot onder de € 250,00. Hoeveel water in m3 mogen ze dan maximaal verbruiken?
Bereken bij deze formules de waarde van de ene variabele als de andere variabele `0` is.
`2 p-3 q=600`
`W=text(-)0,25 q(0,5 q-100 )`
`k^2+ (l+2 ) ^2=100`
`a=1200/ (600 +0,2 d)`
Sommige kaarsen zijn bijna zuiver cilindervormig. Stel je voor dat je zo’n kaars wilt maken met een lengte van `20` cm. Je neemt een lont met een diameter van `3` mm en dompelt die een aantal keer in een bad met vloeibaar kaarsvet. Elke onderdompeling wordt de diameter van de kaars `1` mm groter. Het volume kaarsvet `V` in de kaars hangt af van het aantal onderdompelingen `a` .
Geef een formule voor `V` als functie van `a` .
Breng de grafiek van deze functie met de grafische rekenmachine in beeld.
Na hoeveel onderdompelingen is de hoeveelheid kaarsvet ongeveer `106` cm3? Lees je antwoord eerst uit de grafiek af en bereken het daarna door de bijbehorende vergelijking algebraïsch op te lossen.