Het subsidiebedrag `B` (euro) dat een sportclub jaarlijks ontvangt, hangt af van het aantal senioren `s` en het aantal junioren `j` . Er geldt: `B=1000 +10 j+5 s` .
Ken je de waarden van
`s`
en
`j`
, dan kun je het subsidiebedrag berekenen.
Een sportclub met
`60`
junioren en
`115`
senioren ontvangt een subsidie van:
`B=1000 +10*60+5*115=2175,00`
euro.
De formule bevat drie variabelen. Door bijvoorbeeld voor `B` een rijtje vaste waarden te kiezen kun je er een grafiekenbundel bij tekenen.
Neem bijvoorbeeld `B=1500` , `B=2000` en `B=2500` .
Voor `B=1500` krijg je:
`1000+10j+5s` | `=` | `1500` |
beide zijden
`-1000`
|
`10j+5s` | `=` | `500` |
beide zijden
`-10j`
|
`5s` | `=` | `500-10j` |
beide zijden
`:5`
|
`s` | `=` | `100-2j` |
Je vindt zo:
`B=1500` geeft `s=100-2j`
`B=2000` geeft `s=200-2j`
`B=2500` geeft `s=300-2j`
Teken met behulp van een tabel of met de grafische rekenmachine de grafiekenbundel.
In een bepaald jaar ontvangt de club een subsidie van € 2500,00. Er zijn dat jaar
`100`
senioren. Met de grafiek kun je bepalen hoeveel junioren de club heeft. Je leest
af dat de club
`100`
junioren heeft.
Het aantal junioren kun je ook berekenen door de vergelijking
`2500=1000 +10 j+5*100`
op te lossen.
Gebruik de gegevens uit
Waarom kan bij de formule voor het subsidiebedrag geen grafiek in een `xy` -assenstelsel getekend worden?
Plot zelf de grafiekenbundel die hoort bij `B=1500` , `B=2000` en `B=2500` op de grafische rekenmachine. Geef aan welke formules je invoert en welke vensterinstellingen je gebruikt.
Stel, in een bepaald jaar is `B=1600` . Teken de grafiek die hoort bij die situatie.
Er zijn dat jaar `80` senioren. Hoeveel junioren zijn er dan?
Gebruik de gegevens uit
Hoeveel subsidie krijgt een sportclub met `45` junioren en `93` senioren?
In een bepaald jaar was het aantal junioren precies drie keer zo groot als het aantal senioren. Daarbij hoort de vergelijking `j=3s` . Gebruik dit om een formule te maken waarin `B` is uitgedrukt in `s` .
Het subsidiebedrag
`B`
dat een sportclub jaarlijks ontvangt, hangt af van het aantal senioren
`s`
en het aantal junioren
`j`
.
Er geldt:
`B=800 +20 j+10 s`
Hoeveel subsidie krijgt een sportclub met `60` junioren en `115` senioren?
Maak een grafiekenbundel met `B=1000` , `B=1500` , `B=2000` en `B=2500` .
In een bepaald jaar ontvangt de club een subsidie van € 2600,00. Er zijn dat jaar `80` senioren. Bepaal met behulp van de grafiek hoeveel junioren de sportclub dat jaar heeft.
Welke vergelijking kan er opgesteld worden bij c? Los deze vergelijking algebraïsch op.
In een bepaald jaar was het aantal junioren precies twee keer zo groot als het aantal senioren. Daarbij hoort de vergelijking `j=2s` . Gebruik dit om een formule te maken waarin `B` is uitgedrukt in `s` .