Een grafiek is:
stijgend als de `y` -waarden groter worden bij groter wordende `x` .
dalend als de `y` -waarden kleiner worden bij groter wordende `x` .
Als het om stijgen en dalen gaat noteer je de grenzen (de kleinste en de grootste
`x`
-waarden) met een open interval:
`langle...,...rangle`
.
Dan horen de grenswaarden zelf niet bij het interval.
Bij een interval waarbij de grenswaarden wel bij het interval horen, gebruik je:
`[ ...,... ]`
. Voor intervallen die aan één kant geen grenswaarde hebben gebruik je daar een pijltje.
Deze grafiek heeft een:
afnemende stijging op het interval `(:larr, a:)` , omdat de stijging daar steeds minder sterk wordt;
toenemende daling op het interval `(:a, b:)` , omdat de daling daar steeds sterker wordt;
afnemende daling op het interval `(:b, c:)` , omdat de daling daar steeds minder sterk wordt;
toenemende stijging op het interval `(:c, d:)` , omdat de stijging daar steeds sterker wordt;
constante stijging op het interval `(:d, rarr:)` , omdat de stijging daar steeds even sterk blijft.
Verder heeft de grafiek:
een maximum of maximale `y` -waarde als hij overgaat van stijgend in dalend.
een minimum of minimale `y` -waarde als hij overgaat van dalend in stijgend.
Maxima en/of minima worden extreme waarden (kortweg "extremen") genoemd.