Werken met data > Statistische variabelen
12345Statistische variabelen

Verwerken

Opgave 7

Stel dat je een statistisch onderzoek houdt onder de leerlingen in je eigen jaargroep. Je verzamelt de volgende gegevens:

  • het geslacht (mannelijk of vrouwelijk)

  • de lichaamslengte

  • het lichaamsgewicht

  • de omvang van het gezin

  • de afstand tot school

  • de bloedgroep

  • de kleur van de ogen

  • de beoefende sport(en)

Sommige van deze variabelen geven een hoeveelheid of een grootte aan, andere geven een kenmerk aan.

a

Welke statistische variabelen in dit onderzoek zijn kwalitatief?

b

Welke statistische variabelen in dit onderzoek zijn kwantitatief?

Opgave 8

Bekijk het diagram van het CBS uit de Jongerenmonitor 2019. Het geeft de hoeveelheid jongeren weer die zich houden aan een drietal gezondheidsrichtlijnen.

a

Is de frequentie hier absoluut of relatief?

relatief

absoluut

b

Welke zes vragen zijn er minimaal gesteld aan de jongeren om dit diagram te kunnen maken?

c

Welke statistische variabelen in dit onderzoek zijn kwantitatief?

d

Welke statistische variabelen in dit onderzoek zijn kwalitatief?

Opgave 9

Voor een biologiepracticum moet het aantal slakken op een stuk grond worden geteld. Het stuk grond wordt daartoe in stukken van `1` m2 verdeeld. Iedere leerling telt het aantal slakken op vier van die stukken. Hier zie je de resultaten.

aantal slakken per m² `2` `3` `4` `5` `6` `7` `8` `9`
frequentie `16` `14` `7` `4` `2` `3` `1` `1`
a

Om welke statistische variabele gaat het hier?

b

Hoeveel m2 is de oppervlakte van het stuk grond?

c

Hoeveel leerlingen hebben er geteld?

d

Hoeveel slakken zijn er in totaal geteld?

e

Hoeveel slakken zijn er gemiddeld per m2 gevonden?

Opgave 10

De tabel laat het aantal geslaagden zien op havo en vwo gedurende drie schooljaren.

a

Welke variabelen worden er onderzocht? Welke soort variabele betreft het?

b

Waar vind je absolute frequenties en waar relatieve frequenties?

c

Op de havo is in 2007/2008 het geslaagdenpercentage `89` . Toon dit aan door een berekening.

d

Het aantal examenkandidaten op de havo neemt absoluut gezien toe. Neemt het aantal examenkandidaten relatief bekeken ook toe?

Opgave 11

Je ziet kruistabellen van zes tentamens en twee hertentamens.

a

Welke statistische variabelen worden hier vergeleken?

b

Hoe zie je of een tentamen slechter gemaakt is dan verwacht?

c

Welke tentamens werden duidelijk slechter gemaakt dan de meeste studenten hadden verwacht?

d

Kun je zeggen dat de twee hertentamens moeilijker waren dan de bijbehorende eerste versies?

verder | terug