Werken met data > Statistische variabelen
12345Statistische variabelen

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

In de eerste kolom staat het aantal personen per gezin. In de tweede kolom staat het aantal keren dat een gezin met die samenstelling voorkomt in klas H4A.

b

Achtereenvolgens de frequenties 5, 7, 7, 4, 1, 0 (zie ook het antwoord bij c).

c

Zie figuur.

d

In H4B tref je naar verhouding kleinere gezinnen aan.

Opgave 1
a

kwantitatief, zinvol

b

kwantitatief, niet zinvol (tenzij ingedeeld in klassen)

c

kwantitatief, niet zinvol (tenzij ingedeeld in klassen)

d

kwalitatief, zinvol

e

kwantitatief, zinvol

f

kwantitatief, zinvol

Opgave 2
a

De frequenties gaan niet over hetzelfde totaal aantal personen in beide groepen.

b

Je moet er relatieve frequenties van maken, dus ze allemaal delen door het groepstotaal.

c

Zie figuur.

d

Bij H4A: `7+4=11` %.

Bij H4V: `4+0=4` %.

Opgave 3
a

Is mouwlengte een kwalitatieve of kwantitatieve statistische variabele?

kwalitatieve

kwantitatieve

b

Deel voor elke mouwlengte het aantal absolute frequenties door het totaal aantal frequenties en vermenigvuldig je antwoord met `100` . Maak in je tabel een nieuwe kolom aan "relatieve frequenties" en plaats daar je gevonden antwoord per mouwlengte.

Je kunt ook een tabel in Excel maken, bekijk eventueel eerst het Practicum .

c

Ze kunnen hun voorraad erop afstemmen; weinig voorkomende maten hoef je (bijna) niet in voorraad te hebben en veel voorkomende maten juist wel.

Opgave 4
a

`653/5001*100~~13` %.

b

Mouwlengte `58` cm en kniehoogte `43` cm.

c

`2 /653 * 100 ≈ 0,3` %.

d

`2 /5001 * 100 ≈ 0,04` %.

e

Mouwlengte ongeveer `58,5` cm.

f

Kniehoogte ongeveer `43,6` cm.

Opgave 5

Stel je voor dat je de mouwlengte van `25000` vrouwen zou kunnen meten. Dan komt bijvoorbeeld een mouwlengte `54` cm `700` keer voor. Alleen als je naar relatieve frequenties kijkt, zie je dan dat dit minder vaak is dan in het onderzoek van Freudenthal en Sittig. Zij vonden `3,26` % en in dit onderzoek komt dit in `700 /25000 *100 ≈ 2,8` % van de metingen voor. Uitsluitend relatieve frequenties zijn dus met elkaar vergelijkbaar.

Opgave 6
a

Controleer je antwoord met het tweede Excelbestand in het voorbeeld.

b

De frequentie bij `36` wordt `1` hoger en het totaal wordt `1` hoger.

c

Alle relatieve frequenties veranderen.

Opgave 7
a

geslacht
bloedgroep
kleur van de ogen
beoefende sport(en)

b

lichaamslengte
lichaamsgewicht
omvang van het gezin
afstand tot school

Opgave 8
a

Is de frequentie hier absoluut of relatief?

relatief

absoluut

b

Ben je 18 tot 24 jaar?

Heb je je de afgelopen 3 jaar gehouden aan de aanbevolen hoeveel fruit?

Heb je je de afgelopen 3 jaar gehouden aan de aanbevolen hoeveel groente?

Heb je je de afgelopen 3 jaar gehouden aan de beweegrichtlijn?

Heb je een hbo of universitaire opleiding gevolgd of volg je die nog steeds?

Woon je in de stad?

c

Alleen Leeftijd.

d

houden aan aanbevolen hoeveelheid fruit, houden aan aanbevolen hoeveelheid groente en houden aan beweeg richtlijn, hbo/wo opleiding, stad/platteland (het antwoord is ja of nee).

Opgave 9
a

Het aantal slakken per m2.

b

Er zijn `16+14+7+4+2+3+1+1 = 48` stukken van `1` m², dus `48` m².

c

`48 / 4 = 12` leerlingen, want elke leerling telt `4` stukken van `1` m².

d

`16*2 + 14*3 + 7*4 + 4*5 + 2*6 + 3*7 + 1*8 + 1*9 = 172` slakken.

e

Gebruik de antwoorden bij b en d.

Er zijn `172 / 48 = 3,6` slakken per m² gevonden.

Opgave 10
a

aantal examenkandidaten: kwantitatief

aantal geslaagden: kwantitatief

percentage geslaagden: kwantitatief

onderwijssoort: kwalitatief

b

Absolute frequenties vind je onder aantal examenkandidaten en aantal geslaagden, relatieve frequenties onder percentage geslaagden.

c

`41371/46313 ~~ 0,893` en dat is `89,3` %, dus dat klopt.

d

Voor 2005/'06: `42983/(42983+31633)*100%~~57,6` %.

Voor 2006/'07: `44560/(44560+32961)*100%~~57,5` %.

Voor 2007/'08: `46313/(46313+35150)*100%~~56,9` %.

Het aantal examenkandidaten neemt relatief af.

Opgave 11
a

Het cijfer dat van een student verwacht wordt, wordt vergeleken met het behaalde cijfer.

b

Een puntje boven de diagonaal stelt een leerling voor die een hoger cijfer verwachtte dan hij of zij heeft gekregen.

c

Hertentamen A en hertentamen B.

d

Nee, de reden dat ze slechter zijn gemaakt dan verwacht kan ook andere oorzaken hebben; misschien hebben de herkansers zich niet voldoende voorbereid op de herkansing.

Opgave 12
a

Om continue kwantitatieve variabelen.

b

lengte: `137,5 - lt 138,5` cm, etc.

gewicht: `40,5 - lt 41,5` kg, etc.

d

Omdat de lengtes op hele cm zijn afgerond mag je de hele klasse `156` en de hele klasse `168` en alle klassen daar tussenin mee rekenen. Dat zijn in totaal `3426` vrouwen en dat is ongeveer `68,5` %. Je kunt natuurlijk ook Excel eerst alle frequenties laten omrekenen naar procenten (dat heb je voor het histogram ook moeten doen) en dan de percentages optellen.

Opgave 13
a

gewicht (kg) en lengte (cm) van vrouwen (uit 1947 die ouder dan 18 jaar zijn).

b

`34` , absoluut.

c

`(176+67+14+8+1)/5001 * 100 = 5,3` %

d

De helft van `342` is `171` . `(171+176+67+14+8+1)/5001 * 100 ≈ 8,7` %

Opgave 14
a

Het aantal bewoners (van zes verschillende werelddelen) en het totaal aantal bewoners.
Dit zijn beide kwantitatieve variabelen.

b

Ongeveer `6,5` miljard.

c

In Azië (exclusief West-Azië) en Oceanië.

d

Waarschijnlijk in Afrika (ten zuiden van de Sahara).

e

Licht gestegen tot (ongeveer) `55` %.

verder | terug