Werken met data > Statistische variabelen
12345Statistische variabelen

Uitleg

Er zijn grofweg twee soorten statistische variabelen:

  • variabelen die in een getal zijn uit te drukken, bijvoorbeeld de lengte van een mens, de hoogte van het inkomen, de omvang van het gezin; dit zijn kwantitatieve variabelen;

  • variabelen die een kenmerk zijn en niet in een getal zijn uit te drukken, bijvoorbeeld het geslacht, de kleur ogen, de godsdienst, de bloedgroep, de naam; dit zijn kwalitatieve variabelen.

Het is vaak handig om je gegevens te ordenen in frequentietabellen. Daarin hebben niet alleen de data een logische volgorde, maar is ook meteen te zien hoe vaak een bepaalde waarde van de statistische variabele voorkomt, de absolute frequentie. Om twee (verschillende) datasets goed te kunnen vergelijken, is het handiger om met relatieve frequenties (in procenten) te werken, dat wil zeggen de absolute frequenties gedeeld door het totale aantal, eventueel in procenten.

Opgave 1

In deze opgave wordt telkens een variabele beschreven die betrekking heeft op de werknemers van een bepaald bedrijf. Geef aan of het een kwalitatieve of een kwantitatieve variabele betreft. Geef ook aan of het maken van een frequentietabel zinvol is.

a

De schoenmaat.

b

De lengte.

c

Het inkomen in euro.

d

De burgerlijke staat.

e

Het aantal dienstjaren bij het bedrijf.

f

Het aantal personen waaruit het huishouden van de betreffende werknemer bestaat.

Opgave 2

In deze tabel zie je de gegevens over de gezinsomvang van leerlingen uit twee 4-havoklassen.

a

Welk probleem doet zich voor als je de frequenties van beide groepen vergelijkt?

b

Wat zou je met deze frequenties nog moeten doen?

c

Maak een nieuwe tabel met relatieve frequenties.

d

Hoeveel procent van de leerlingen uit H4A komt uit een gezin met `6` of meer personen? En hoeveel bij H4B?

verder | terug