Data verwerken > Data presenteren
12345Data presenteren

Verwerken

Opgave 9

Ga van de variabelen na van welke soort ze zijn (kwalitatief of kwantitatief en discreet of continu) en welke waarden ze kunnen aannemen.

a

Het geboortejaar.

b

De smaak van verschillende soorten rookworst.

c

De temperatuur op de Noordpool in graden Celsius.

d

Het gewicht van muizen in grammen.

Opgave 10

Voor een bepaalde toets kun je maximaal `100` punten scoren. Je ziet de scores van een groep van veertig personen.

59 57 53 60 63 58 77 33 50 59 58 75 62 54 53 78 59 68 65 62
57 60 80 47 90 30 60 35 57 87 63 65 63 58 65 70 73 58 63 55

a

Om welke soort variabele gaat het?

b

Deel deze scores in klassen in, neem als laagste klasse `25 - < 35` . Maak een frequentietabel.

c

Maak bij deze tabel een staafdiagram met de relatieve frequenties.

d

Personen die `55` of meer punten hebben behaald, scoren voldoende.
Hoeveel procent van deze groep scoorde voldoende?

e

Je had ook als eerste klasse `30 - < 40` kunnen nemen. Wat is daarvan het nadeel?

Opgave 11

Je hebt een dataset Sportprestaties van 74 brugklassers ( `41`  meisjes en `33`  jongens).

In de gegevens zie je of het om een jongen of meisje gaat, de leeftijd van de leerling en de prestatie bij een sprint (in seconden), bij verspringen (cm) en bij vergooien met een kogel van 200 gram (m).

a

Welke statistische variabelen tref je in deze dataset aan? Meld bij elke variabele om welke soort variabele het gaat.

b

Bij het vergooien gaat het om de geworpen afstand in meters met een kogel van 200 gram. Eén jongen gooit met `40` meter het verst. Eén meisje gooit met `5` meter het minst ver. Welke klassenindeling is hierbij het meest geschikt? En als je de prestaties van de jongens en de meisjes wilt vergelijken, welke variabele kun je dan het best berekenen naar aanleiding van de frequenties? Licht je antwoord toe.

c

Je ziet een frequentietabel van de vergooiprestaties met klassen van vijf meter. In Excel kun je relatief snel zelf zo'n tabel maken.

Maak met de klassenindeling staafdiagrammen voor de jongens (blauw) en de meisjes (rood) afzonderlijk in één figuur.

d

Wat valt je op bij de jongens en de meisjes wat het vergooien betreft?

Opgave 12

Het diagram geeft informatie over het vermogen of de schuld (euro) van huishoudens in land A, uitgesplitst naar de leeftijd van de hoofdkostwinner. Volgens de figuur zijn er in bijna alle leeftijdsgroepen huishoudens met een schuld.

a

Wat voor soort statistische variabele is leeftijd?

In de leeftijdsgroep 23-27 is het aantal huishoudens met een schuld het grootst.

b

Hoeveel procent van de huishoudens in de leeftijdsgroep van 23-27 heeft een schuld? Licht je antwoord toe en rond af op een geheel getal.

Je wilt weten hoeveel procent van de huishoudens in de leeftijdsgroep 33-37 een vermogen heeft tussen € 100000 en € 250000.

c

Bereken dit percentage. Rond je antwoord af op een geheel getal.

Opgave 13

Bekijk het leeftijdsdiagram voor Nederland in het jaar 2000. Er zijn vier verschillende prognoses voor 2050 gedaan.

a

Bepaal de klassenbreedte en het klassenmidden van de eerste klasse.

b

Hebben alle klassen dezelfde breedte?

c

Waarom staan in dit leeftijdsdiagram absolute frequenties en geen relatieve frequenties?

d

Je kunt dit leeftijdsdiagram omzetten naar relatieve frequenties door percentages van het totale aantal Nederlanders te nemen of door percentages van de aantallen mannen en vrouwen afzonderlijk te nemen. Noem van elke mogelijkheid een voordeel en licht je antwoord toe.

e

Hoe kun je zien dat vrouwen gemiddeld langer leven dan mannen?

f

De vier prognoses zijn gebaseerd op vier economische scenario’s. Bij welk scenario is het vergrijzingsprobleem het sterkst in Nederland?

verder | terug