Gebruik weer de dataset Gegevens 154 havo 4-leerlingen.
Je ziet diagrammen met de wiskundecijfers in 3 havo voor de leerlingen in de verschillende profielen. Kijk per profiel naar de verdeling van de cijfers voor wiskunde in 3 havo.
Wat valt je op aan de verschillen in vorm van deze frequentieverdelingen? Beschrijf je opmerkingen per profiel.
Bij welke van deze vier verdelingen liggen de mediaan en het gemiddelde het dichtst bij elkaar? Hoe zie je dat aan het diagram?
De verdeling van de wiskundecijfers in havo 3 voor het NT-profiel is een scheve verdeling. Waarom zou je deze verdeling scheef noemen, denk je?
Welke verdeling is het meest symmetrisch?
Bekijk de verdeling van het profiel NG nog eens. Ga ervan uit dat alle frequenties hele percentages zijn.
Hoeveel procent van de NG-leerlingen had in 3 havo een wiskundecijfer lager dan of gelijk aan 7?
Hoeveel procent van die leerlingen had in 3 havo een wiskundecijfer lager dan of gelijk aan 8?
Je noemt de frequenties die je bij a en b hebt berekend wel "somfrequenties" . Bij somfrequenties tel je bij de frequentie van bijvoorbeeld het cijfer 7 ook de frequenties van alle voorgaande cijfers op: je stapelt de frequenties als het ware op elkaar. In dit geval stapel je relatieve frequenties op elkaar.
Maak een tabel waarin bij elk cijfer de relatieve somfrequentie staat.
Welk percentage had een cijfer lager dan of gelijk aan 5?
Bekijk het lijndiagram.
Welke conclusie kun je uit dit diagram trekken?