Data verwerken >

Testen

Opgave 1

Bekijk de grafiek over ontwikkeling en spreiding van inkomen uit varkensbedrijven.
De groene lijn stelt het gemiddelde inkomen voor. De groene strook stelt de groep van `30` % bedrijven voor die onder of boven het gemiddelde zitten. Een arbeidskracht die per jaar `2000` uur of meer werkt, wordt gezien als `1` arbeidsjaareenheid (AJE).

a

Bekijk de grafiek in het jaar 2012. Schat hoeveel procent van de varkensbedrijven een negatief inkomen had. Verwacht men voor 2013 dat dit percentage toe- of afneemt?

b

Schat hoeveel procent van de bedrijven in 2007 een negatief inkomen had.

c

Het verschil in inkomen tussen de `30` %-bovengrens en de `30` %-ondergrens is hier de spreidingsmaat. Schat de spreiding in 2000, 2005 en 2010.

Opgave 2

Bekijk het diagram over de regionale spreiding van het bruto regionaal product per inwoner. Het betreft regio's in Europa. Het rode (bovenste) bolletje van de drie bolletjes geeft de rijkste regio per land, het groene (middelste) bolletje de gemiddelde regio, het zwarte (onderste) bolletje de armste regio. Op de verticale as vind je bedragen in duizenden euro/jaar.

a

Welke spreidingsmaat zie je hier weergegeven?

b

In welk land is de spreiding het grootst?

c

Waarom zeggen deze verschillen in dit diagram niets over de verschillen tussen de inwoners in een land?

d

Waarom is van Luxemburg, Malta en Cyprus alleen het landelijk gemiddelde gegeven?

Opgave 3

Uit onderzoek van het gemengde boerenbedrijf bleek het houden van kippen een belangrijke rol te spelen bij het tot stand komen van het inkomen van deze boeren. Daarom werd de boeren gevraagd het aantal kippen op hun bedrijf op te geven.

a

Waarom kun je geen dotplot maken van deze gegevens?

b

Schat de centrummaten mediaan en gemiddelde. Onderbouw je schatting.

c

Schat de drie spreidingsmaten. Onderbouw je schatting.

d

Hoeveel procent van de bedrijven heeft meer dan `160` kippen?

e

Hoeveel procent van de bedrijven heeft minder dan `41` kippen?

f

Hoe kun je de verdeling karakteriseren zonder er een diagram van te maken?

Opgave 4

Bekijk de vier leeftijdsdiagrammen van Nederland.

a

Wat voor soort diagrammen zijn dit?

b

Hoeveel kinderen van `0-4` jaar waren er naar schatting in 1900, 1950 en 2000?

c

Waar vind je de kinderen die in 1950 in de klasse `0 - 4` jaar zaten terug in de piramides van 2000 en 2050?

d

Noem in elk van de vier diagrammen de modale klasse. Wat valt je op?

e

Hoe onderbouw je de uitspraak met getallen dat het percentage `85` -plussers sinds 1900 flink is toegenomen en nog verder zal toenemen?

Opgave 5

De Vlinderstichting geeft op verschillende manieren informatie over vlinders. Bekijk de tabel met vliegtijden van de meest voorkomende vlinders.

De Vlinderstichting doet op haar site een voorspelling over de vliegtijd van vlinders die binnenkort moeten gaan vliegen. Per soort (en per generatie) wordt middels een tijdbalk gepresenteerd wanneer de hoofdvliegtijd waarschijnlijk zal beginnen. Het eerste (smalste) deel van de balk start op de dag waarop wordt verwacht dat 2% van de totale generatie gaat vliegen en eindigt op 10%. De zes volgende balken staan voor respectievelijk 2 - 10%, 10 - 25%, 25 - 50%, 50 - 75%, 75 - 90% en 90 - 98% van de populatie.

a

Voor wie is, denk je, de tabel bedoeld? En voor wie de tijdbalk?

b

De vorm van de voorspellingen lijkt op die van boxplots.
Welk verschil is er met boxplots?

c

De tabel geeft soms twee periodes aan bij de meest voorkomende vlinders. Wat is de betekenis daarvan? En hoe kun je dat terugzien in de tijdbalk?

d

Wat is de betekenis van de box in de tijdbalk van de duinparelmoervlinder?

e

Vergelijk de vliegtijden van het icarusblauwtje in de tabel met de tijdbalk. Wat valt je op? Wat zou dat kunnen betekenen?

verder | terug