Er is een sportdag op school. De leerlingen uit klas 1 en klas 2 mogen kiezen: binnensport of buitensport. De sportkeuze is een nominale kwalitatieve variabele. Van de leerlingen uit klas 1 kiest `21` % binnensport. Van de leerlingen uit klas 2 kiest `43` % binnensport.
Hoe verschillend kiezen de leerlingen uit klas 1 en klas 2?
Het verschil tussen deze percentages is
`43-21=22`
%.
Om antwoord te geven op de vraag gebruik je vuistregels zoals deze:
Als het verschil groter of gelijk is aan
`40`
% is de conclusie:
Het verschil is groot.
Als het verschil tussen
`20`
% en
`40`
% is, is de conclusie:
Het verschil is middelmatig.
Als het verschil kleiner of gelijk is aan
`20`
% is de conclusie:
Het verschil is gering.
Volgens deze vuistregels is de conclusie:
Het verschil tussen klas 1 en klas 2 is
"middelmatig"
als je kijkt naar de (percentages) sportkeuze.
Leer dergelijke vuistregels niet uit het hoofd, je krijgt ze gegeven als je ze moet gebruiken.
Gebruik de gegevens uit
Als je op de percentages binnensportkiezers let, wat kun je dan zeggen over het verschil tussen klas 2 en klas 3?
Als je op de percentages binnensportkiezers let, wat kun je dan zeggen over het verschil tussen klas 1 en klas 3?
Om te onderzoeken of vitamine C helpt tegen verkoudheid heeft een onderzoeker `141` personen vitamine C toegediend en `138` personen een placebo (fopmiddel). De personen in kwestie wisten niet of ze vitamine C of de placebo toegediend kregen.
De onderzoeker telde het aantal personen dat verkouden werd en maakte deze tabel.
verkouden | niet verkouden | |
vitamine C | `19` | `122` |
placebo | `29` | `109` |
totaal | `48` | `231` |
Van welke soort is de statistische variabele?
Hoeveel procent van de verkouden personen slikte vitamine C?
Hoeveel procent van de personen die niet verkouden zijn, slikte vitamine C?
Wat is het verschil in percentage verkouden personen van de vitamine C-slikkers en de placebo-slikkers?
Is het verschil tussen wel of niet verkouden worden bij wel of niet vitamine C slikken gering, middelmatig of groot?