Werken met formules > Totaalbeeld
12345Totaalbeeld

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1

Voer in: Y1=X^2+√(2X) en Y2=20.

Venster bijvoorbeeld: `text(-)10 le x le 10` en `0 le y le 30` .

Snijpunt bij: `x~~4,138` .

Opgave 2
a

`q=text(-)1110`

b

`x=2/5`

c

`t~~1,59`

d

`x=text(-)35 vv x=text(-)15`

Opgave 3
a

Voer in: Y1=100+40X−5X^2
Venster bijvoorbeeld: `text(-)5 ≤x≤10` en `text(-)5 ≤ y ≤200` .

b

`100` meter.

c

Na `8` seconden heeft de vuurpijl weer dezelfde hoogte.

d

Na `4` seconden was de vuurpijl op het hoogste punt. Toen was hij `180` meter boven de begane grond.

e

Als `t=10` , dan is `h=0` (zie grafiek). Dus na `10`  seconden kwam de vuurpijl op de grond terecht.

f

Nee, je weet niet onder welke hoek de pijl is afgeschoten. In de formule wordt `h` uitgezet tegen de tijd, dus je weet alleen het verloop van de hoogte.

Opgave 4
a

De oppervlakte van de bodem is `x^2` . De oppervlakte van de bovenkant is hetzelfde. De oppervlakten van de opstaande zijvlakken zijn alle vier `xh` . Dus `4xh+2x^2=800` .

b

Voer in: Y1=48X+2X^2 en Y2=800
Venster bijvoorbeeld: `0 le x le 15` en `0 le y le 1000` .

Snijpunt bij: `x~~11,32` . Dus `x~~113` mm.

c

`4xh+2x^2=800` geeft `4xh=800-2x^2` en `h=(800-2x^2)/(4x) = 200/x - 0,5x` .

`x=8` geeft `h=21` .

Opgave 5
a

`T=text(-)27,4` geeft `V~~314,0`

`T=38,6` geeft `V~~353,6`

Het verschil is ongeveer `40` m/s.

b

`V=331sqrt(1+(15-6,5h)/273)=331sqrt(1+15/273-(6,5)/273h)` `~~331sqrt(1,0549-0,0238h)`

c

`(270,8)/90*100~~300,9`

(bron: examen havo wiskunde B in 2004, eerste tijdvak)

Opgave 6Koolmonoxide
Koolmonoxide
a

De waarde van de breuk wordt kleiner als `v` groter wordt.

b

`v=42` km/h.

c

`54,2`

d

Er geldt `v = 3600*L/T` km/uur.

Vul dit in de formule `u=4,4 +(196,0)/v` in: `u = 4,4 + (196,0)/((3600L)/T) ~~ 4,4 + (0,054T)/L` .

`u_(text(tot)) = L * u = 4,4L + 0,054T` .

Opgave 7Windmolens
Windmolens
a

`7,02` m/s ≈ `25,3` km/h.

b

`D=sqrt(200000/v^3)`

c

Tussen `14,1` m en `158,1` m.

Opgave 8Treinreizigers te U.
Treinreizigers te U.
a

`0,75` m2 per persoon.

b

`M=0,65` m2 per persoon.

c

`M=7` m2 per persoon.

d

`140` mensen per minuut.

e

Het maximale aantal voetgangers dat per minuut de tunnel verlaat wordt bereikt als `M=0,5` .
En dan is `V~~40` voetgangers per minuut.

(bron: examen wiskunde A havo 1989, tweede tijdvak)

verder | terug