`2 l+2 b=30`
Je kunt de formule herleiden tot `b=text(-) l+15` . En dan heeft hij de vorm van een lineaire functie.
Als `x=0` dan is `text(-)4y=12` en dus `y=text(-)3` .
Als `y=0` dan is `3x=12` en dus `x=4` .
De grafiek is een rechte lijn door de punten `(0, text(-)3)` en `(4, 0)` .
`3x-4y=12` geeft `4y = 3x-12` en dus `y=3/4x-3` .
`text(-)2x+y=2` geeft `y=2x+2` .
`5x+2y=13` geeft `y=2,5x+6,5` .
Voer in Y1=2X+2 en Y2=2.5X+6.5 met het standaardvenster.
`(1, 4)`
`1,50x+2,50y` |
`=` |
`1245` |
|
`2,50y` |
`=` |
`text(-)1,50x+1245` |
|
`y` |
`=` |
`(text(-)1,50x+1245)/(2,50)` |
|
`y` |
`=` |
`(text(-)1,50x)/(2,50)+1245/(2,50)` |
|
`y` |
`=` |
`text(-)0,6x+498` |
Dat kan, want `x=300` levert op `y=318` en dat zijn beide gehele getallen. Dus deze combinatie is mogelijk.
De snijpunten met de assen zijn snel te berekenen en hebben gehele coördinaten.
Nu gebruik je `y=(70-5x)/7` en je GR zoals in het voorbeeld.
Gebruik je GR met een groter venster, bijvoorbeeld
`[text(-)50, 50]xx[text(-)50, 50]`
.
Je vindt:
`x=42`
.
(Dit kan natuurlijk ook algebraïsch.)
De snijpunten met de assen: `(0 , 5 )` en `(4 , 0 )` .
`y=text(-)1,25+5`
Richtingscoëfficiënt
`= text(-)1,25`
en
`b=5`
.
De snijpunten met de assen zijn: `(0 , text(-)5 )` en `(4 , 0 )` .
`y=1,25x-5`
Richtingscoëfficiënt
`= 1,25`
en
`b=text(-)5`
.
`y=text(-)2 x+10`
Richtingscoëfficiënt
`=text(-)2`
en
`b=10`
.
`y=0,5 x-5`
Richtingscoëfficiënt
`=0,5`
en
`b=text(-)5`
.
`x=...` , waarin op de stippeltjes een getal staat.
Bijvoorbeeld `x=3` of `x=text(-)2` .
Omdat er dan meerdere functiewaarden zouden zijn bij één invoerwaarde, en dat kan niet bij een functie.
`by=text(-) ax+c` , dus `y=text(-) a/bx+c/b` .
Je moet delen door `b` en delen door `0` kan niet.
`y=c/b` , de grafiek hiervan is een horizontale lijn.
`x=c/a` , de grafiek hiervan is een verticale lijn.
`y=text(-) a/bx` , de grafiek hiervan gaat door de oorsprong `O(0 , 0 )` .
`y=2/3x-4`
Richtingscoëfficiënt
`= 2/3`
.
`x=7,5`
Dit is geen functie.
`y=text(-)1/2x+3`
Richtingscoëfficiënt
`= text(-) 1/2`
`y=1,5`
Richtingscoëfficiënt
`= 0`
`text(-)2 x+3 y=6`
geeft
`y=2/3x+2`
.
Richtingscoëfficiënt
`= 2/3`
.
GR: Y1=2/3*X+2 met standaardvenster.
`6 x-2 y=24`
geeft
`y=3 x-12`
.
Richtingscoëfficiënt
`=3`
.
GR: Y1=3*X-12 met venster `[text(-)2, 10]xx[text(-)15, 15]` .
`y=2 x+1` geeft richtingscoëfficiënt `= 2` .
GR: Y1=2*X+1 met venster `[text(-)5, 5]xx[text(-)10, 10]` .
`4 x+y=10`
geeft
`y=text(-)4 x+10`
.
Richtingscoëfficiënt
`= text(-)4`
.
GR: Y1=-4*X+10 met venster `[text(-)5, 5]xx[text(-)10, 20]` .
`20 x=45`
geeft
`x=2,25`
.
Geen richtingscoëfficiënt.
De grafiek is een verticale lijn door `(2,25; 0)` en kan niet worden geplot als functie.
`y=text(-)2` geeft richtingscoëfficiënt `= 0` .
GR: Y1=-2 met standaardvenster.
Lijn `l` :
`x=0` geeft `text(-)4y=text(-)3` en dus `y=3/4` .
`y=0` geeft `2x=text(-)3` en dus `x=text(-)3/2=text(-)1 1/2` .
De snijpunten met de assen zijn: `(text(-)1 1/2, 0 )` en `(0, 3/4)` .
Lijn `m` :
`x=0` geeft `text()4y=8` en dus `y=2` .
`y=0` geeft `5x=8` en dus `x=8/5=1 3/5` .
De snijpunten met de assen zijn: `(1 3/5, 0 )` en `(0, 2)` .
Voer in: Y1=1/2*X+3/4 en Y2=-5/4*X+2
Venster bijvoorbeeld:
`[text(-)4, 4]xx[text(-)4, 4]`
.
Met de GR vind je `(0,71 ; 1,11 )` .
`a+s=90` en `0 ,90 a+1,05 s=90` .
Voer in: Y1=-X+90 en Y2=-7/6*X+100
Venster bijvoorbeeld:
`[0, 100]xx[0, 100]`
.
De GR geeft als snijpunt `x=60` en `y=30` .
Dus `30` pakken appelsap en `60` pakken sinaasappelsap.
`1/3x+1/7y=21` wordt `y=text(-)7/3x+147` .
`0,01x+2,75=y` wordt `y=0,01x+2,75` .
GR-venster zo instellen dat het snijpunt in beeld komt.
Snijpunt ongeveer: `(73,08; 3,48)` .
Voor een snijpunt met de `x` -as neem je `y=0` .
`k: 1/3x+1/7(0)=21` daaruit volgt `1/3x=21` dus `x=63` het snijpunt is dan `(63, 0)` .
`l: 0,01x+2,75=0` daaruit volgt `x=text(-)275` dus het snijpunt is `(text(-)275, 0)` .
`m: x=7(0)+4` daaruit volgt `x=4` dus het snijpunt is `(4, 0)` .
Schrijf de vergelijkingen van de lijnen eerst in de vorm `y=...` .
Voor lijn `l` wordt de vergelijking dan `l:y=4x+2c` .
Voor lijn `m` wordt de vergelijking `m:y=ax-4` .
De lijnen moeten evenwijdig zijn, dus de richtingscoëfficiënten moeten gelijk zijn.
Er geldt dus `a=4` .
Lijn `m` snijdt de `y` -as in punt `(0,text(-)4)` .
Dit punt invullen in de vergelijking voor `l` : `0,5*text(-)4-2*0=c` geeft `c=text(-)2` .
`0,5*8-2*5=c` , dus `c=text(-)6` .
`8-5a=text(-)4` , dus `a=text(-)12` .
De ezel draagt `x` zakken en het muildier draagt `y` zakken. Als de ezel een zak aan het muildier geeft, dan heeft de ezel er `x-1` en het muildier `y+1` en er geldt `2 (x-1 )=y+1` . Daaruit volgt dat `y=2 x-3` . Als het muildier een zak aan de ezel geeft, dan heeft de ezel er `x+1` en het muildier `y-1` en er geldt `x+1 =y-1` en dus `y=x+2` . Dus `2 x-3 =x+2` , oftewel `x=5` en `y=7` . De ezel draagt `5` zakken en het muildier `7` .
Noem het aantal verkochte grote ballen `x` en het aantal verkochte kleine ballen `y` . Je kunt dan de volgende vergelijkingen opstellen: `8,50x+5y=387,50` en `x+y=60` .
Deze vergelijkingen kun je herleiden tot `y=text(-)1,7x+77,5` en `y=60-x` .
Als je de vergelijkingen aan elkaar gelijk stelt, krijg je
`text(-)1,7x+77,5=60-x`
.
Dit geeft
`0,7x=17,50`
en dus
`x=25`
.
Hij heeft `25` grote en `35` kleine ballen verkocht.
`y=text(-)2,5 x+5` , r.c. `= text(-)2,5` .
GR: Y1=-2.5X+5 met venster `[text(-)4, 4]xx[text(-)5, 15]` .
`text(-)2x+5y=7` wordt `y=2/5x+1 2/5` ; r.c. `= 2/5` .
GR: Y1=0.4x+1.4 met venster `[text(-)6, 6]xx[text(-)2, 5]` .
`x=4` , geen r.c., grafiek is een lijn evenwijdig aan de `y` -as door `(4, 0)` .
`y=2` , r.c. `= 0` , grafiek is een lijn evenwijdig aan de `x` -as door `(0, 2)` .
Noem het aantal pakjes van € 9,00 `x` en het aantal pakjes van € 1,00 `y` .
Er geldt dan `x+y=1000` en `9 x+y=3000` .
Voer in: Y1=1000-X en Y2=3000-9X.
Venster `[0, 1100]xx[0, 3000]` .
Er zitten `250` pakjes van € 9,00 in de bak.