Je ziet in een assenstelsel de twee punten `A` en `B` getekend. Stel een formule op voor de lijn die door de punten `A` en `B` gaat.
Lees af: `A(1 , 2 )` en `B(2,5 ; 3 )` . De gevraagde formule heeft de vorm `y=ax+b` . Door in de applet de waarden van `a` en `b` aan te passen kun je de formule maken.
`a= (3 -2) / (2,5 -1) =2/3` ;
de formule wordt dan `y=2/3x+b` ;
`A(1 ,2 )`
invullen geeft:
`2 =2/3*1 +b`
en dus
`b=1 1/3`
.
Als je het punt
`B(2,5; 3)`
invult, moet je dezelfde waarde voor
`b`
krijgen.
De gevraagde formule is `y=2/3x+1 1/3` .
Bekijk eerst
Lijn `l` gaat door de punten `(text(-)3 , 2 )` en `(17 , 10 )` . Stel de vergelijking van lijn `l` op.
Lijn `m` gaat door de punten `(5, 20)` en `(10, text(-)25)` . Stel de vergelijking van lijn `m` op.
Gegeven is dat `f` een lineaire functie is en dat `f(6)=8` en `f(10)=14` . Stel het functievoorschrift op van `f` .