Logaritmische functies > Logaritmen
12345Logaritmen

Voorbeeld 3

Schat de grootte van een logaritme met behulp van machten van het grondtal:

  • `\ ^2log(40 )` is een getal tussen `5` en `6` , want `2^5=32` en `2^6=64` .

  • `\ ^10log(400 )` is een getal tussen `2` en `3` , want `10^2=100` en `10^3=1000` .

  • `\ ^10log(0,05 )` is een getal tussen `text(-)2` en `text(-)1` , want `10^(text(-)2)=0,01` en `10^(text(-)1)=0,1` .

  • `\ ^(0,5)log(20)` is een getal tussen `text(-)5` en `text(-)4` , want `0,5^(text(-)5)=32` en `0,5^(text(-)4)=16` .

Opgave 5

Geef zonder rekenmachine te gebruiken van de logaritmen aan tussen welke twee opeenvolgende gehele getallen ze liggen.

a

`\ ^2log(9)`

b

`\ ^3log(20)`

c

`\ ^5log(150 )`

d

`\ ^10log(758 )`

e

`\ ^(0,5)log(60 )`

f

`\ ^2log(1/7)`

Opgave 6

Bereken de logaritmen tot op één decimaal nauwkeurig.

a

`\ ^2log(9 )`

b

`\ ^3log(20 )`

c

`\ ^5log(150)`

d

`\ ^(10) log(758 )`

e

`\ ^(0,5) log(60)`

f

`\ ^2log(1/7)`

Opgave 7

Geef de oplossingen van de vergelijkingen als logaritme. Bereken ook de waarde van de logaritmen. Rond indien nodig af op één decimaal.

a

`5 *3^x=3000`

b

`572 *0,6^t=30`

verder | terug