Logaritmische functies > Logaritmische functies
12345Logaritmische functies

Voorbeeld 2

Bepaal de karakteristieken van de logaritmische functie
`f(x)=4 *log(100 -2 x)-10` en bereken het nulpunt van `f` .

> antwoord

Door de grote getallen is het verstandig om systematisch de karakteristieken te zoeken.

  • `100 -2 x>0` geeft: `text(D)_(f)=langle ←, 50 rangle` . Bepaal hiermee de vensterinstellingen van de grafische rekenmachine voor de `x` -as.

  • De verticale asymptoot is `x=50` , de grens van het domein.

  • Het bereik is `text(B)_(f)=ℝ` , want deze functie kan ontstaan uit `y=log(x)` , de standaard `10` -logaritme.

Plot de grafiek.

Bereken het nulpunt.

`f(x)` `=` `4 *log(100 -2 x)-10 =0`
`log(100 -2 x)` `=` `2,5`
`(100 -2 x)` `=` `10^(2,5)`

Daaruit volgt: `x≈text(-)108,11` .

Opgave 5

Gegeven is de functie `f(x)=2 +3 *\ ^2log(3x+4 )` .

a

Geef de vergelijking van de verticale asymptoot.

b

Bepaal het domein en bereik van `f` .

c

Door welke transformaties ontstaat de grafiek van `f` uit die van `y=\ ^2log(x)` ?

d

Bereken algebraïsch het nulpunt van de grafiek van `f` . Rond af op één decimaal.

verder | terug