Bepaal de karakteristieken van de logaritmische functie `f(x)=1 + \ ^(0,5)log(x)` en bereken het nulpunt van `f` . Leg uit waarom deze functie dezelfde grafiek heeft als `g(x)=1 -\ ^2log(x)` .
De grafiek van
`f`
kan uit de grafiek van
`y=\ ^(0,5)log(x)`
ontstaan door deze 1 eenheid ten opzichte van de
`x`
-as te verschuiven.
Omdat het grondtal tussen 0 en 1 ligt, is de grafiek dalend.
`x>0` en hieruit volgt `text(D)_(f)=⟨0, →⟩` en `text(B)_(f)=ℝ` .
De verticale asymptoot is `x=0` , de grens van het domein.
Bereken het nulpunt.
`f(x)` | `=` | `0` | |
`\ ^(0,5)log(x)` | `=` | `text(-)1` | |
`x` | `=` | `(0,5)^(text(-)1)=2` |
Deze functie
`f`
is dezelfde als functie
`g`
omdat:
`\ ^(0,5)log(x)=(\ ^2log(x))/(\ ^2log(0,5) )= (\ ^2log(x))/(text(-)1)= text(-) \ ^2log(x)`
Plot de grafiek van functie `f(x)=\ ^3log(x)` op de grafische rekenmachine.
Geef het domein, het bereik en de asymptoot van de functie `f` .
Voor welke waarde van `x` is `f(x)=2` ?
Voor welke waarden van `x` geldt `f(x)>2` ?
Voor welke waarden van `x` geldt `f(x) < 2` ?
Gegeven is de functie `f(x)=text(-)1 +2 *\ ^(0,3)log(x-1)` .
Geef de vergelijking van de verticale asymptoot.
Bepaal het domein en bereik van `f` .
Door welke transformaties ontstaat de grafiek van `f` uit die van `y=\ ^(0,3)log(x)` ?
Bereken algebraïsch het nulpunt van `f` . Rond af op één decimaal.