Periodieke functies > Radialen
1234567Radialen

Voorbeeld 2

Bepaal met de rekenmachine `sin(1)` , `sin(10)` , `sin(1/6 π), sin(360)` en `sin(10+30pi)` .
Welke waarden zijn hetzelfde?

> antwoord

Reken in radialen, want er zijn geen gradentekens. Laat de rekenmachine dan ook in radialen rekenen.

Ga na dat:
`sin(1)≈0,841`
`sin(10)≈text(-)0,544`
`sin(1/6 π)=0,5`
`sin(360)≈0,959`
`sin(10+30pi)~~text(-)0,544`

De uitkomsten van `sin(10)` en `sin(10+30pi)` zijn gelijk omdat tussen `10` en `10+30pi` precies `30pi` zit. Dat is precies `15` keer één volledige cirkel (lengte `2pi` ).

Opgave 6

Bekijk Voorbeeld 2.

a

Bepaal in drie decimalen nauwkeurig `sin(1/55 pi)` .

b

Leg uit waarom `sin(40 1/55 pi)` dezelfde uitkomst geeft.

c

Geef nog twee verschillende waarden voor `x` waarvoor geldt: `sin(1/55pi)=sin(x)` .

Opgave 7

De draaihoeken kun je ook gewoon `x` noemen. Dat is later handig als je grafieken van de sinusfunctie en de cosinusfunctie gaat maken.

a

Leg uit waarom `sin(x)=sin(x+k*2 π)` en `cos(x)=cos(x+k*2pi)` , waarbij `k` een geheel getal is.

b

Welke waarden kunnen `sin(x)` en `cos(x)` aannemen?

c

Waarom is `sin(1/6 π)` exact `1/2` ?

d

Geef de volgende waarden exact: `sin(5 1/6π)` , `cos(text(-)1 5/6π)` , `sin(2 3/4π)` .

verder | terug