Periodieke functies > Sinusoïden
1234567Sinusoïden

Verwerken

Opgave 7

De grafieken van de functies zijn sinusoïden. Geef van iedere sinusoïde de periode en de amplitude. Plot de grafiek zodat je twee periodes ziet.

a

`y=12 *sin(x)`

b

`h(t)=50 sin(2 π t)+10`

c

`y=120 cos(π/5*x)`

d

`P(x)=text(-)20 sin(2 x)`

Opgave 8

Los algebraïsch op. Rond indien nodig af op drie decimalen.

a

`5 cos(1/2x+4 )=1`

b

`10 sin(π/5(x-2 ))=5`

c

`50 cos(4 x)=25 sqrt(3 )`

d

`50 -30 sin( (2 π) /15x)=45`

Opgave 9

Gegeven is de functie `f` met `f(x)=20 cos(π/4x)+10` op `[0, 16]` .

a

Bepaal het bereik van `f` .

b

Bereken alle nulpunten van de grafiek van deze functie.

c

Los op: `f(x)≤0` .

Opgave 10

Gegeven is `f(x)=2+3sin(pix+pi)` . De volgende functies hebben voor de juiste keuze van de parameter dezelfde grafiek als functie `f` . Bepaal telkens die parameter.

a

`g(x)=2+3cos(pix+a)`

b

`h(x)=2-3sin(pix+b)`

c

`k(x)=2-3cos(pix+c)`

Opgave 11

De hoogte boven de grond van iemand die zich in een reuzenrad bevindt, kun je beschrijven door:
`h(t)=11 +10sin(π/12*t)`
Hierin is `h(t)` uitgedrukt in meter en `t` in seconden.

a

Plot `h(t)` .

b

De getallen `11` en `10` uit de formule hebben een betekenis voor het reuzenrad. Welke?

c

Na één periode is het reuzenrad precies één keer rondgedraaid. Bepaal de periode in seconden.

d

Bereken hoe lang het bakje van een reuzenrad hoger dan `18` meter boven de grond zit.

verder | terug