Analytische meetkunde > Hoeken
123456Hoeken

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

`y = 2x`

b

Als je de richtingscoëfficiënten met elkaar vermenigvuldigt komt daar `text(-)1` uit.

Opgave 1
a

De hellingshoek `alpha` van `l` volgt uit `tan(alpha) = 0,5` en is dus `26,6^@` .

De hellingshoek `beta` van `m` volgt uit `tan(beta) = 1/3` en is dus ongeveer `18,4^@` .

De hoek tussen beide lijnen is daarom ongeveer `26,6 - 18,4 = 8,2^@` .

b

De hellingshoek `alpha` van `l` volgt uit `tan(alpha) = 0,5` en is dus `26,6^@` .

De hellingshoek `beta` van `m` volgt uit `tan(beta) = text(-)1/3` en is dus ongeveer `text(-)18,4^@` .

De hoek tussen beide lijnen is daarom ongeveer `26,6 - text(-)18,4 = 45,0^@` .

Opgave 2

Ja, onder de voorwaarde dat je bij een negatieve richtingscoëfficiënt ook een negatieve hellingshoek gebruikt.

Opgave 3

De richtingscoëfficiënt van lijn `p` is `0,25` en de richtingscoëfficiënt van lijn `q` is `text(-)4` .
Als je beide getallen vermenigvuldigt, krijg je `0,25 * text(-)4 = text(-)1` .

Opgave 4

De richtingscoëfficiënt van lijn `k` is `2/5` . Een lijn die daar loodrecht op staat, moet een richtingscoëfficiënt `r` hebben waarvoor geldt: `2/5 * r = text(-)1` .

Hieruit volgt dat de richtingscoëfficiënt van die loodlijn `text(-)5/2 = text(-)2,5` moet zijn.

Opgave 5

Teken `Delta ABC` en bepaal de richtingscoëfficiënten van `AC` , `AB` en `BC` .

De hellingshoek van `AC` volgt uit `tan(/_AC, x)=4` , dus `~~75,96^@` .

De hellingshoek van `AB` volgt uit `tan(/_AB, x)=1/2` , dus `~~26,57^@` .

De hellingshoek van `BC` volgt uit `tan(/_BC, x)=text(-) 2/3` , dus `~~ text(-)33,69^@` .

`α~~75,96^@-26,57^@~~49,4^@`
`β~~26,57^@-text(-)33,69^@~~60,26^@`
`γ~~180^@-(75,96^@-text(-)33,69^@)~~180^@-109,65^@~~70,35^@`

Opgave 6
a

Maak een schets met daarin de punten `A` , `B` en `C` . De hellingsgetallen van `AB` , `BC` en `AC` zijn `text(-)1` , `text(-)3` en `3` . De bijbehorende hoeken met de `x` -as, berekend met de GR-functie `arctan` of `text(tan)^(text(-)1)` , zijn `text(-)45^@` , `text(-)71,6^@` en `71,6^@` .

De hoek tussen de lijnen door `AB` en `BC` : `text(-)45^@ - text(-)71,6^@ ≈ 27^@` .
De hoek tussen de lijnen door `AB` en `AC` : `≈ 63^@` . 
De hoek tussen de lijnen door `BC` en `AC` : `≈ 37^@` .

Let op: de hoek tussen `2` lijnen is `0^@` , `90^@` of een scherpe hoek.

b

De grootte van de hoek bij `A` (de hoek tussen `AC` en `AB` ) is niet de grootte van hoek `A` in de driehoek. Die laatste is groter dan `90^@` .

Opgave 7

De richtingscoëfficiënt van `AC` is `(4-text(-)1)/(3-2)=5` , de richtingscoëfficiënt van `AB` is `(text(-)2-text(-)1)/(7-2)=text(-)1/5` .

`5*text(-)1/5=text(-)1` dus `AC` en `AB` staan loodrecht op elkaar.

Opgave 8

`l: y=2,5 x` en `m: y=text(-)0,4 x+5,8`

Het product van de twee richtingscoëfficiënten is `2,5 * text(-)0,4 = text(-)1` en dus staan ze loodrecht op elkaar.

Opgave 9

De lijn `p: y = 3/4 x - 3` heeft een richtingscoëfficiënt van `3/4` .

De lijn `q` daar loodrecht op heeft een richtingscoëfficiënt van `r` waarvoor geldt `3/4 * r = text(-)1` , dus `r = text(-)4/3` .

Lijn `q` moet door `O(0, 0)` en heeft als vergelijking `y = text(-)4/3 x` .

Opgave 10

De lijn `AB` heeft vergelijking `y = text(-)1/2x + 4` en dus een richtingscoëfficiënt van `text(-)1/2` .

Een lijn daar loodrecht op heeft een richtingscoëfficiënt van `r` waarvoor geldt `text(-)1/2 * r = text(-)1` , dus `r = 2` . `y=2x+b` door `(text(-)2,1)` geeft `1=2*text(-)2+b` en dus `b=5` .

De lijn door `C` loodrecht op `AB` heeft dus als vergelijking `y = 2x + 5` .

Opgave 11
a

`l` heeft een richtingscoëfficiënt van `text(-)3` , dus een hellingshoek `alpha` met `tan(alpha) = text(-)3` , zodat `alpha ~~ text(-)71,6^@` .

`m` heeft een richtingscoëfficiënt van `2` , dus een hellingshoek `beta` met `tan(beta) = 2` , zodat `beta ~~ 63,4^@` .

De hoek tussen beide lijnen is `alpha - beta = text(-)135^@` . Je zegt dat de hoek tussen beide lijnen `180 - 135 = 45^@` is.

b

`l` heeft een richtingscoëfficiënt van `text(-)1` , dus een hellingshoek `alpha` met `tan(alpha) = text(-)1` , zodat `alpha = text(-)45^@` .

`m` heeft een richtingscoëfficiënt van `text(-)3/4` , dus een hellingshoek `beta` met `tan(beta) = text(-)3/4` , zodat `beta ~~ text(-)36,87^@` .

De hoek tussen beide lijnen is `alpha - beta ~~ text(-)8,1^@` . Je zegt dat de hoek tussen beide lijnen `8,1^@` is.

c

`l` heeft een richtingscoëfficiënt van `7/3` , dus een hellingshoek `alpha` met `tan(alpha) = 7/3` , zodat `alpha = 66,8^@` .

`m` heeft een richtingscoëfficiënt van `text(-)3/7` , dus een hellingshoek `beta` met `tan(beta) = text(-)3/7` , zodat `beta ~~ text(-)23,2^@` .

De hoek tussen beide lijnen is `alpha-beta` en dit geeft `66,8-text(-)23,2=90^@` .

`7/3*-3/7=text(-)1` dus de lijnen staan loodrecht op elkaar en dit betekent dat de hoek tussen de lijnen `90^@` is.

Opgave 12

De vergelijking van de gegeven lijn kun je herleiden tot `y = 5/8 x - 167/40` . De lijn heeft dus een richtingscoëfficiënt van `5/8` . De richtingscoëfficiënt van elke lijn die daar loodrecht op staat, is `text(-)8/5` (want als je `5/8` en `text(-)8/5` vermenigvuldigt, krijg je `text(-)1` ).

De gevraagde lijn is `y = text(-)8/5 x + b` en gaat door `P(120, 31)` ; geeft `b = 223` .
De vergelijking wordt `y = text(-)1,6x + 223` .

Opgave 13

Lijn `AB` heeft een richtingscoëfficiënt van `(5-2)/(1-6) = text(-)0,6` en het midden van lijnstuk `AB` is `(3,5; 3,5)` .

Een lijn loodrecht op `AB` heeft een richtingscoëfficiënt van `5/3` .

De middelloodlijn van lijnstuk `AB` is dus `y = 5/3 x + b` en gaat door `(3,5; 3,5)` , zodat `b = text(-)2 1/3` .
De vergelijking is dan `y = 5/3 x - 2 1/3` .

Opgave 14

Omdat de hellingshoek van deze lijn `60^@` of `text(-)60^@` moet zijn, zijn de twee mogelijke hellingsgetallen `tan(60) = sqrt(3)` en `tan(text(-)60) = text(-)sqrt(3)` .

Beide lijnen gaan door `A(3,0)` , dus de twee mogelijke vergelijkingen zijn `y = sqrt(3) x - 3sqrt(3)` en `y = text(-)sqrt(3) x + 3sqrt(3)` .

Opgave 15
a

Lijn `AB` : richtingscoëfficiënt is `0,4` , dus voor de hellingshoek `alpha` geldt `tan(alpha) = 0,4` , zodat `alpha ~~ 21,8^@` .

Lijn `AC` : richtingscoëfficiënt is `1,5` , dus voor de hellingshoek `beta` geldt `tan(beta) = 1,5` , zodat `beta ~~ 56,3^@` .

Lijn `BC` : richtingscoëfficiënt is `text(-)1/3` , dus voor de hellingshoek `gamma` geldt `tan(gamma) = text(-)1/3` , zodat `gamma ~~ text(-)18,4^@` .

Dan is `/_ A = beta - alpha ~~ 35^@` , `/_ B = alpha - gamma ~~ 40^@` en `/_ C = 180 - (beta - gamma) ~~ 105^@` .

b

De richtingscoëfficiënt van `AB` is `2/5` , dus die van elke loodlijn daarop is `text(-)5/2 = text(-)2,5` .

`y = text(-)2,5x + b` door `C` geeft `b = 10` , dus de gevraagde vergelijking wordt `y = text(-)2,5x + 10` .

c

Los op `0,4x + 2 = text(-)2,5x + 10` en je vindt `x = 80/29` .

Het snijpunt is `D(2 22/29, 3 3/29)≈D(2,76 ; 3,10 )` .

d

`|AB| = sqrt((5-0)^2+(4-2)^2) = sqrt(29)`

`|CD| = sqrt((2 - 2 22/29)^2 + (5 - 3 3/29)^2) = 11/29 sqrt(29)`

De gevraagde oppervlakte is `1/2 * sqrt(29) * 11/29 sqrt(29) = 5,5` .

e

`15 -5 -3 -1,5=5,5`

Opgave 16Kortste afstand tot lijn
Kortste afstand tot lijn
a

`l` heeft als richtingscoëfficiënt `text(-)0,4` , dus `m` heeft als richtingscoëfficiënt `2,5` .
De vergelijking van `m` door `O(0, 0)` is `y = 2,5x` .

b

Los op: `text(-)0,4x + 2 = 2,5x` .
Je vindt `x = 20/29` . Dus `S(20/29 ; 50/29)` .

c

`|OS| = sqrt((20/29)^2 + (50/29)^2) = 10/29 sqrt(29)`

d

De snijpunten van `l` met de assen zijn `A(5, 0)` en `B(0, 2)` en `|AB| = sqrt(29)` .

Teken `Delta OAB` met daarin hoogtelijn `OS` . Dan geldt `Delta OAB ∼ Delta SOA` .

Er geldt dus: `|OS|/|OB| = |OA| / |AB|` en dus `|OS|/2 = 5 / sqrt(29)` .

Vanwege deze gelijkvormigheid is `|OS| = 10/29 sqrt(29)` .

Opgave 17Cirkel om vierhoek
Cirkel om vierhoek
a

Het middelpunt van `c` is het midden `M` van lijnstuk `PR` , dus is `M = (7, 9)` . De straal van de cirkel is `|PM| = sqrt((7 - 1)^2 - (9 - 1)^2) = sqrt(100) = 10` . De vergelijking van `c` is dus `(x - 7)^2 + (y - 9)^2 = 100` .

b

`x_S = 1` geeft `(text(-)6)^2 + (y_S - 9)^2 = 100` en dus `y_S = 1 vv y_S = 17` . Dus `S(1, 17)` . De richtingscoëfficiënt van lijn `PR` is `4/3` , dus die van `l` is `text(-)3/4` . Lijn `l` is een lijn met richtingscoëfficiënt `text(-)3/4` door `S(1,17)` en heeft daarom als vergelijking `y = text(-)3/4 x + 17 3/4` .

c

`Q` is het snijpunt van lijn `l` met cirkel `c` .

`y=text(-)3/4x+17 3/4` substitueren in de vergelijking van de cirkel geeft `(x-7)^2+(text(-)3/4x+8 3/4)^2=100` .
Haakjes wegwerken en herleiden geeft `1 9/16x^2-27 1/8+25 9/16=0` en dit geeft `x=16,36 vv x =1` .
Je moet de eerste `x` hebben: `x=16,36` geeft `y=5,48` . Dus `Q(16,36; 5,48)` .

(bron: pilotexamen wiskunde havo B in 2011, tweede tijdvak)

Opgave 18

Ongeveer `49^@` .

Opgave 19

Het product van deze twee richtingscoëfficiënten is `text(-)1` , dus ja, de lijnen staan loodrecht op elkaar.

Opgave 20

`y=text(-)3 x+80` en `|PQ| = sqrt(3240)` .

verder | terug