Elke rechte lijn heeft een vergelijking van de vorm
`ax+by=c`
.
Dit is te herleiden tot
`y=text(-)a/b x+c/b`
mits
`b≠0`
.
Dit betekent dat elke lijn (behalve een lijn evenwijdig aan de
`y`
-as) een richtingscoëfficiënt (hellingsgetal) van
`r=text(-)a/b`
heeft en te schrijven is in de vorm
`y=rx+q`
.
Bij de richtingscoëfficiënt
`r`
hoort een richtingshoek (hellingshoek)
`α`
, de hoek die de lijn met de positieve
`x`
-as maakt. Deze hoek ligt tussen
`text(-)90^@`
en
`90^@`
.
Er geldt:
`tan(α)=r`
als
`r≥0`
en
`tan(α)=text(-)r`
als
`r < 0`
. Met behulp van deze hellingshoeken bereken je de hoek die twee lijnen met elkaar maken.
Als voor twee lijnen `l` en `m` met richtingscoëfficiënten `r_l` en `r_m` geldt `r_l *r_m =text(-)1` , dan staan beide lijnen loodrecht op elkaar. Staan omgekeerd twee lijnen `l` en `m` met richtingscoëfficiënten `r_l` en `r_m` loodrecht op elkaar, dan geldt `r_l *r_m =text(-)1` .