Vectoren en goniometrie > Vectoren
12345Vectoren

Toepassen

Opgave 11Zwemmer (1)
Zwemmer (1)

Iemand zwemt met een snelheid van `2` km/h schuin tegen de stroom van een rivier in met een stroomsnelheid van `0,6` km/h. Daardoor steekt hij de rivier precies loodrecht op de oevers (en de stroomrichting) in de breedte over. De rivier is `50` meter breed. Hoelang doet hij over de overtocht? Geef je antwoord in seconden nauwkeurig.

Opgave 12Zwemmer (2)
Zwemmer (2)

Een zwemmer probeert een rivier met een breedte van `60` meter recht over te steken, maar heeft last van de stroming. Daardoor komt hij niet recht tegenover zijn startpunt `A` op de andere oever aan, maar op een punt `B` dat verder stroomafwaarts ligt. De stroomsnelheid is `0,6` km/h en de zwemmer bereikt in vijf minuten de overkant van de rivier.
Bereken de snelheid waarmee hij `AB` aflegt in km/h. Rond af op drie decimalen.

Opgave 13Sportvliegtuig
Sportvliegtuig

Een piloot vertrekt met zijn sportvliegtuig van vliegveld `T` en vliegt drie uur met een constante snelheid van `140` km/h in een koers van `30^@` ten opzichte van het noorden. Daarna verandert hij zijn koers in `170^@` en de snelheid in `120` km/h. Na anderhalf uur moet hij een noodlanding maken.

a

Maak van deze vlucht een tekening op schaal.

b

Over de radio geeft hij aan de verkeersleiding van vliegveld `T` door waar hij is geland en dat hij ernstig gewond is geraakt. Onmiddellijk wordt een helikopter gestuurd. Bepaal de verplaatsingsvector van de helikopter. Reken daarmee ook de koershoek (ten opzichte van het noorden) en de lengte van de verplaatsingsvector uit.

verder | terug