Gegeven is
`Delta ABC`
met
`angle A=25^@`
,
`angle B=55^@`
en
`|AB|=5`
.
Bereken
`|AC|`
en
`|BC|`
in één decimaal nauwkeurig.
Gegeven is
`Delta KLM`
met
`angle K=40^@`
,
`|KM|=6`
en
`|LM|=8`
.
Bereken
`angle L`
en
`angle M`
in één decimaal nauwkeurig.
Laat met een berekening zien dat een driehoek `ABC` met `| AB |=12` , `| AC |=8` en `∠B=45^@` onmogelijk is.
Bereken (waar mogelijk exact) de zijde waar het vraagteken bij staat.
Je wilt de lengte bepalen van lijnstuk `AB` , maar tussen de punten `A` en `B` ligt een meertje. Je gaat nu als volgt te werk:
Je loopt vanuit punt `A` `200` m in een richting die een hoek van `60^@` maakt met `AB` . Zo houd je droge voeten.
Je bent op een punt dat je `P` noemt en meet de hoek tussen `AP` en `PB` . Die is `80^@` .
Vervolgens bereken je de lengte van `AB` .
Laat met een tekening zien hoe dit in zijn werk gaat en bereken de lengte van `AB` .