Vanuit `O(0, 0 )` kun je twee raaklijnen tekenen aan de cirkel `c` met middelpunt `(25, 0 )` en diameter `10` . Deze raaklijnen raken de cirkel in de punten `A` en `B` . Bereken de lengte van `AB` door de vergelijkingen van beide raaklijnen op te stellen. Rond af op twee decimalen nauwkeurig.
De cirkel `c` heeft middelpunt `O(0, 0 )` en straal `1` . De verticale lijn `l: x=a` snijdt deze cirkel als `text(-)1 < a < 1` in twee punten `A` en `B` . De raaklijnen in die twee punten aan de cirkel snijden elkaar in het punt `C` .
Neem `a=1/2` en toon aan, dat `C=(2, 0 )` .
Toon aan dat voor elke `a≠0` geldt: `C=(1/a , 0 )` .