Hoeken en afstanden > Raaklijnen en hoeken
123456Raaklijnen en hoeken

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

De straal naar het raakpunt staat loodrecht op de raaklijn aan de cirkel. Vanwege de symmetrie zijn beide hoeken tussen straal en raaklijn even groot, dus elk `90^@` .

b

De r.c. van `OQ` is `3/4` , die van de raaklijn dus `text(-) 4/3` .

Vergelijking raaklijn `y = text(-)4/3 x + b` .
Raaklijn door `Q(4, 3)` geeft `b = 8 1/3` .
Dus de raaklijn heeft vergelijking `y = text(-) 4/3 x + 8 1/3` .

Opgave 1
a

`x^2 +y^2 =25`

b

`a_(text(straal))=4/3`

c

Gebruik `a_(text(straal))*a_(text(raaklijn))=text(-)1` .

Dan volgt `4/3*a_(text(raaklijn))=text(-)1` en dus `a_(text(raaklijn))=text(-)3/4` .

d

`y=text(-)3/4x+b` door het punt `P(3,4)` .

Dus `4=text(-)3/4*3+b` en `4=text(-)2 1/4+b` zodat `b=6 1/4` .

De raaklijn is dus `y=text(-)3/4x+6 1/4` .

e

`x=5`

Opgave 2

`a_(text(straal))=1/3` en dus is `a_(text(rl))=text(-)3` .

Voor de raaklijn in `P` geldt dus `y=text(-)3x+b` en deze gaat door `(3, 1)` . Vul dit punt in:

`1=text(-)3*3+b` en `1=text(-)9+b` zodat `b=10` .

De raaklijn is dus `y=text(-)3x+10` .

Opgave 3
a

Eerst snijpunten uitrekenen: `x+y=7` herleiden naar `y=text(-)x+7` en dit substitueren in `x^2+y^2=25` . Dit levert `x^2+(text(-)x+7)^2=25` en na haakjes wegwerken volgt `2x^2-14x+49=25` . Oplossen geeft `x=3 vv x=4` en dus zijn de snijpunten `P(3, 4)` en `Q(4, 3)` .

Raaklijn in `P` : `a_s =4/3` en dus `a_r =text(-)3/4` . De raaklijn wordt dan `y=text(-)3/4x+b` door `(3,4)` levert `y=text(-)3/4x+6 1/4` .

Raaklijn in `Q` : `a_s =3/4` en dus `a_r=text(-)4/3` . De raaklijn wordt dan `y=text(-)4/3x+b` door `(4,3)` levert `y=text(-)3/4x+8 1/3` .

b

In `P` : `a_r = text(-)3/4` dus is de hellingshoek ongeveer `arctan(text(-)3/4)~~text(-)36,9^@` .

In `Q` : `a_r = text(-)4/3` dus is de hellingshoek ongeveer `arctan(text(-)4/3)~~text(-)53,1^@` .

Dus de raaklijnen maken een hoek van `53,1^@ - 36,9^@ = 16,2^@` graden met elkaar.

Opgave 4
a

De richtingscoëfficiënt van de straal `OB` is `3/4` .

Dit betekent dat de raaklijn in `B` een richtingscoëfficiënt heeft van `text(-)4/3` .

De gevraagde raaklijn heeft dus de vorm `y=text(-)4/3x+b` en gaat door `B(4, 3)` . Vul dit punt in en je krijgt `3=text(-)4/3*4+b` en dus `b=8 1/3` .

De raaklijn is `y=text(-)4/3x+8 1/3` .

b

De raaklijn `y=text(-)4/3 x+8 1/3` maakt een richtingshoek `α` met de `x` -as waarvoor geldt `tan(α)=4/3` .
De richtingshoek is `α≈53,13^@` . De lijn `y=0` heeft een richtingscoëfficiënt van `0` en een richtingshoek van `0^@` . De hoek tussen beide lijnen is `53,13^@` . Dit is tevens de hoek tussen de lijn en de cirkel.

c

Voor een richtingshoek hoef je alleen de richtingscoëfficiënt van de straal te weten. Punt `B` is voldoende.

d

De richtingscoëfficiënt van de straal `OA` is `text(-)3/4` .

De raaklijn in `A` heeft dus een richtingscoëfficiënt van `4/3` .

De gevraagde raaklijn heeft de vorm `y=4/3x+b` en gaat door `A(text(-)4, 3)` . Vul dit punt in en je krijgt `3=4/3*text(-)4+b` en dus `b=8 1/3` .

De raaklijn is dan `y=4/3x+8 1/3` .

De raaklijn `y=3/4 x+8 1/3` maakt een richtingshoek `α` met de `x` -as met `tan(α)=4/3` .
De richtingshoek is `α≈53,13^@` . De lijn `y=0` heeft een richtingscoëfficiënt van `0` en een richtingshoek van `0^@` . De hoek tussen beide lijnen is `53,13^@` . Dit is tevens de hoek tussen de lijn en de cirkel. Deze hoek is dus gelijk aan de hoek die je bij punt `A` hebt gevonden.

Dit volgt overigens ook uit de symmetrie van de cirkel. Je had niet eens hoeven rekenen!

Opgave 5
a

Snijpunten `x` -as: `y=0` geeft `(x-1)^2+(-2)^2=5` en `x=2` of `x=0` .

Snijpunten `O(0, 0)` en `A(2, 0)` .

Snijpunt `y` -as: `x=0` geeft `(-1)^2+(y-2)^2=5` en `y=0` of `y=4` .

Snijpunten `O(0, 0)` en `B(0, 4)` .

b

Het middelpunt `M` van de cirkel is `(1, 2)` Er zijn drie snijpunten met de assen: `O(0, 0)` , `A(2, 0)` en `B(0, 4)` .

Raaklijn in `O` : `a_s=2` en dus `a_r=text(-)1/2` . De raaklijn heeft dan de vorm `y=text(-)1/2 x+b` en gaat door `(0, 0)` zodat `b=0` . De raaklijn is dus `y=text(-)1/2 x` .

Raaklijn in `A` : `a_s=text(-)2` en dus `a_r=1/2` . De raaklijn heeft dan de vorm `y=1/2 x+b` en gaat door `(2, 0)` zodat `b=text(-)1` . De raaklijn is dus `y=1/2x-1` .

Raaklijn in `B` : `a_s=text(-)2` en dus `a_r=1/2` . De raaklijn heeft dan de vorm `y=1/2 x+b` en gaat door `(0, 4)` zodat `b=4` . De raaklijn is dus `y=1/2x+4` .

c

Het gaat om de hoek tussen de lijn `y=0` en de raaklijnen in `O` of in `A` . Vanwege de symmetrie is deze hoek in beide gevallen even groot, namelijk `arctan(1/2)~~27^@` .

d

Het gaat om de hoek tussen de raaklijn in `B` en de lijn `x=0` .

De hellingshoek van de raaklijn is `arctan(1/2)~~27^@` .
De gevraagde hoek tussen de raaklijn en de verticale lijn is dus `90-27=63^@` .

Opgave 6

De vergelijking van de cirkel `c` is `(x-3)^2+y^2=r^2` en deze gaat door het punt `P(4, 2)` . Invullen geeft `(4-3)^2+2^2=r^2` zodat `1^2+2^2=r^2` en `r^2=5` .

Dus `c` : `(x-3)^2+y^2=5` .

Dan bereken je de coördinaten van `A` en `B` door `y=x` te snijden met de cirkel:

`(x-3)^2+x^2=5` levert `x^2-3x+2=0` en `(x-1)(x-2)=0` zodat `x=1 vv x=2` .
De snijpunten zijn dan `A(1, 1)` en `B(2, 2)` .

Wegens symmetrie is de hoek tussen cirkel en raaklijn in `A` dezelfde als in `B` .

Raaklijn in `A` : `a_s=text(-)1/2` en dus `a_r=2` .

Hellingshoek `arctan(2)=63,4^@` Dit is de hoek tussen de raaklijn en een horizontale lijn `y=1` .

Gevraagd is echter de hoek tussen de raaklijn en lijn `l: y=x` . Lijn `l` maakt een hoek van `45^@` met `y=1` en dus is de gevraagde hoek `63,4^@-45^@=18,4^@` .

Opgave 7

Snijpunten van `c_1` met `c_2` :

`c_1: x^2+y^2=10` en `c_2:x^2+y^2=8y-14` combineren geeft `8y-14=10` en dus `8y=24` en `y=3` .

Dit invullen in bijvoorbeeld `c_1` levert op: `x^2+9=10` en `x=+-1` . De snijpunten zijn `A(text(-)1, 3)` en `B(1, 3)` .

Neem snijpunt `B` .

Raaklijn aan cirkel `c_1` : `a_s=3` en dus `a_r=text(-)1/3` .

Hellingshoek van deze raaklijn is `arctan(text(-)1/3)~~text(-)18,4^@` .

Raaklijn aan cirkel `c_2` : vergelijking herleiden naar `x^2+(y-4)^2=2` (met behulp van kwadraat afsplitsen).

Het middelpunt van `c_2` is dus `M(0, 4)` , zodat `a_s = text(-1)` en `a_r = 1` .

Hellingshoek van deze raaklijn is `arctan(1)=45^@` .

De gevraagde hoek is dan `45^@ - text(-)18,4^@~~63^@` .

Ga zelf na dat je dezelfde hoek krijgt als je uit was gegaan van de raaklijnen in het andere snijpunt, `A` .

Opgave 8

Vergelijking cirkel `c_1` : `(x-1)^2+(y-2)^2=5` .

Vergelijking cirkel `c_2` : `x^2+(y-2)^2=2` .

Snijpunten: beide vergelijkingen combineren geeft `x=text(-)1` en dus zijn de snijpunten `P(text(-)1, 3)` en `Q(text(-)1, 1)` .

Ga nu uit van het snijpunt `P(text(-)1,3)` .

De raaklijn aan `c_1` in `P` : `a_s=text(-)1/2` en dus `a_r=2` .

Deze raaklijn heeft een hellingshoek van `arctan(2)~~26,6^@` .

De raaklijn aan `c_2` in `P` : `a_s=text(-)1` en dus `a_r=1` .

Deze raaklijn heeft een hellingshoek van `arctan(1)~~45^@` .

De hoek tussen beide raaklijnen (en daarmee de hoek tussen beide cirkels) is dan `45^@-26,6^@~~18^@` .

Opgave 9

Eerst de coördinaten van het snijpunt van `c` met `l` uitrekenen: `x^2+4=16` dus `x=+-sqrt(12)` .

De snijpunten zijn dan `A(text(-)sqrt(12), 2)` en `B(sqrt(12), 2)` .

De richtingscoëfficiënt van lijnstuk `OB` is dan `2/(sqrt(12))` en die van de raaklijn dus `text(-)1/2sqrt(12)` .

Voor de gevraagde hoek `alpha` geldt van `tan(alpha) = text(-)1/2sqrt(12)` en dus is `alpha = text(-)60^@` .

Opgave 10
a

Snijpunten `y` -as: `9+(y-5)^2=10` geeft `y=4 ∨ y=6` .

De snijpunten zijn dus `S_1 (0, 4)` en `S_2 (0, 6)` .

Lijnstuk `MS_1` heeft een richtingscoëfficiënt van `text(-)1/3` . De richtingscoëfficiënt van de raaklijn is dan `3` .

Als `alpha` de gevraagde hoek is, dan is `tan(90^@ - alpha) = 3` .
Dit geeft `alpha ~~ 18,4^@` .

b

De lijn `y=x` maakt een hoek van `45^@` met de `x` -as.

Snijpunten `y=x` met `c` uitrekenen:

`(x-3)^2+(x-5)^2=10` geeft `x=2 vv x=6` .

En de snijpunten zijn dan `A(2, 2)` en `B(6, 6)` .

De raaklijn in `A` wordt dan `y = text(-)1/3 x + 2 2/3` . Voor de hoek van die raaklijn met de `x` -as geldt `tan(alpha) = text(-)1/3` en dus `alpha ~~ text(-)18,4^@` .

De hoek de raaklijn en de lijn `y=x` is dan `45^@-text(-)18,4^@=63,4^@` .

Opgave 11

Eerst vergelijkingen voor beide cirkels opstellen en de snijpunten berekenen:

`c_1: (x-2)^2+(y-4)^2=13` wordt `x^2 + y^2 = 4x + 8y - 7` .

`c_2: (x+2)^2+y^2=5` wordt `x^2 + y^2 = text(-)4x + 1` .

Als je beide vergelijkingen van elkaar aftrekt krijg je `8x + 8y - 8 = 0` ofwel `y=text(-)x + 1` .

Dit invullen in één van beide cirkelvergelijkingen geeft `x = 0 vv x = text(-)1` .

De snijpunten zijn `A(0, 1)` en `B(text(-)1, 2)` .

Je kijkt nu bijvoorbeeld naar het snijpunt `A(0, 1)` .

De hoek tussen de raaklijnen in `A` is gelijk aan die tussen de stralen naar `A` .

`M_1 A` heeft richtingscoëfficiënt `3/2` en dus maakt de straal een hoek van `~~56,3^@` met de `x` -as.

`M_2 A` heeft richtingscoëfficiënt `1/2` den dus maakt de raaklijn een hoek van `~~26,6^@` met de `x` -as.

De hoek tussen beide cirkels is ongeveer `56,3^@-26,6^@=29,7^@` .

Opgave 12

Raaklijn in `A` gaat door `A(text(-)2;1,5)` en heeft richtingscoëfficiënt `4/3` .

lijnstuk `AB` heeft een richtingscoëfficiënt van `text(-)3/9` .

lijnstuk `BC` heeft een richtingscoëfficiënt van `2` .

lijnstuk `AC` heeft een richtingscoëfficiënt van `text(-)1` .

Maak een schets en bereken daarna pas de gevraagde hoeken!

De hoek tussen `m` en `AB` is `arctan(4/3) + arctan(3/9)~~53,1^@+ 18,4^@=71,5^@` .

Hoek `C` in `△ABC` is de hoek tussen lijnstuk `AC` en lijnstuk `BC` :

Hoek tussen `BC` en lijn evenwijdig aan `x` -as: `arctan(2)~~63,4^@` .

Hoek tussen `AC` en lijn evenwijdig aan `x` -as: `arctan(1)=45^@` .

Dus `∠C=180-63,4-45=71,5^@` .

En beide hoeken zijn inderdaad even groot.

Opgave 13
a

Het middelpunt `M` van de cirkel is `(4, 3)` .

Verticaal verschil tussen `Q(1, 4)` en `M(4, 3)` is dan gelijk aan `4-3=1` .

Horizontaal verschil tussen  `Q(1, 4)` en `M(4, 3)` is dan gelijk aan `4-1=3` .

Dus `|QM|` is dan gelijk aan `sqrt(3^2+1^2)=sqrt(10)` .

b

Driehoek `QMA` is rechthoekig. Met de stelling van Pythagoras vind je dan de lengte van `|QA|=10-5=5` . Dus `|QA|=|QB|=sqrt(5)` .

c

Het middelpunt is `Q(1, 4)` en `r=sqrt(5)` dus: `(x-1 ) ^2 + (y-4 ) ^2 =5` .

d

`c_2` : `(x-1 ) ^2 + (y-4 ) ^2 =5` geeft `x^2 + y^2 = 2x + 8y - 12` .

`c` : `(x-4 ) ^2 + (y-3 ) ^2 =5` geeft `x^2 + y^2 = 8x + 6y - 20` .

Beide vergelijkingen combineren geeft `6x-2y-8=0` en dus `y=3x-4` . (Vergelijking van de lijn door `A` en `B` .) Substitueer dit nu in `c_2` (of `c` ):

`(x-1 ) ^2 + (3x-4-4 ) ^2 =5` geeft `x^2-5x+6=(x-2)(x-3)=0` en `x=2 vv x=3` .
De snijpunten worden dan `A(2, 2 )` en `B(3, 5 )` .

e

Raaklijn door `Q` en `A` :

richtingscoëfficiënt: `a_r=text(-)2` en `b=6` dus `y=text(-)2 x+6` .

Raaklijn door `Q` en `B` :

richtingscoëfficiënt: `a_r=1/2` en `b=3,5` dus `y=1/2 x+3,5` .

Opgave 14

De `x` -coördinaat ligt op de middelloodlijn van beide punten van de cirkel die gegeven zijn. Dus `x=3` .

Verder snijden beide raaklijnen aan de cirkel de `x` -as onder een hoek van `45^@` . Dus de richtingscoëfficiënten van de raaklijnen zijn dan `a_1=text(-)1` en `a_2=1` .

Raaklijn 1: ` y=x+b` door `(5, 0)` geeft als raaklijn `y=x-5` .

Raaklijn 2: `y=text(-)x+b` door `(1, 0)` geeft als raaklijn `y=text(-)x+1` .

Het middelpunt vind je nu door de loodlijnen op deze raakpunten met elkaar te snijden.

Loodlijn op raaklijn 1 heeft richtingscoëfficiënt `text(-)1` en gaat door `(5, 0)` , dus vergelijking `y=text(-)x + 5` .

Loodlijn op raaklijn 2 heeft richtingscoëfficiënt `1` en gaat door `(1, 0)` , dus vergelijking `y=x-1` .

Snijd beide loodlijnen voor het middelpunt `M` van de cirkel:

`x-1=text(-)x-5` geeft `x=3` .

Het middelpunt `M` wordt dan `(3, 2)` .

Om de straal te berekenen gebruik je dit middelpunt en een van beide andere punten, bijvoorbeeld `(1,0)` . Dan geldt `r=sqrt(2^2+2^2)=sqrt(8)` .

Opgave 15Ingeschreven cirkel (1)
Ingeschreven cirkel (1)
a

Bereken de lengten van de drie zijden van de driehoek met behulp van de stelling van Pythagoras:

`|AC|=sqrt((2sqrt(3))^2+2^2)= 4`

`|BC|=sqrt((2sqrt(3))^2+2^2)= 4`

`|AB|=2-text(-)2=4`

b

Het middelpunt van de cirkel is het snijpunt van de drie middelloodlijnen van de zijden van de driehoek.

Middelloodlijn lijnstuk `AB: x=0` .

Middelloodlijn lijnstuk `BC: y=1/3sqrt(3)*x+2/3sqrt(3)` .

Het middelpunt van de cirkel vind je dan door `x=0` te substitueren in ` y=1/3 sqrt(3)*x+2/3 sqrt(3)` .

Je krijgt dan `y=2/3sqrt(3)` . Het middelpunt `M` is dan `(0, 2/3 sqrt(3))` .

Je zoekt de vergelijking van de ingeschreven cirkel `c` . Dus je moet een punt hebben waar `c` door heen gaat. Een van deze punten is `E` , het snijpunt van de middelloodlijn van `BC` met lijnstuk `BC` . Dit snijpunt is `E(1, sqrt(3))` .

De vergelijking van de cirkel die je zoekt is dan `x^2+(y - 2/3 sqrt(3))^2=r^2` .

De cirkel gaat door `E(1, sqrt(3))` en dus vind je `r^2=4/3` .

De vergelijking van de cirkel wordt dan  `x^2+(y-2/3 sqrt(3))^2=4/3` .

Opgave 16Ingeschreven cirkel (2)
Ingeschreven cirkel (2)

Breng de situatie eerst in beeld. Je ziet dan in dat het middelpunt van de cirkel die je zoekt gewoon de oorsprong `O(0, 0)` is. De cirkelvergelijking die je zoekt heeft dus de vorm `x^2+y^2=r^2` .

Wat je nog nodig hebt is een punt op de cirkel. Dit is, bijvoorbeeld, het snijpunt `F` van de loodlijn door `O` op lijnstuk `BC` .

Stel eerst een vergelijking op van de lijn voor `B` en `C` : `y=text(-)2x+4` .

De loodlijn door `O(0, 0)` op `BC` is dan `y=1/2 x` .

Het snijpunt `F` vind je door de vergelijking `text(-)2x+4=1/2x` op te lossen.

Je vindt `F(1,6; 0,8)` .

De straal vind je dan met behulp van de stelling van Pythagoras: `r^2=1,6^2+0,8^2=3,2` .

De vergelijking van de ingeschreven cirkel is dan `x^2+y^2=3,2` .

Opgave 17
a

`y=text(-)2/3 x`

b

Ongeveer `33,7^@` .

c

`y=1,5 x+6,5` en `y=1,5 x-6,5`

Opgave 18

`( x-2)^2 +(y-6)^2 =20` snijdt de y-as in `( 0, 2 )` en `( 0, 10 )` onder een hoek van ongeveer `63,4^@` .

verder | terug