Statistiek > Statistisch onderzoek
123456Statistisch onderzoek

Verwerken

Opgave 10

Naar welk soort variabele verwijst de gestelde vraag?

a

Hoeveel vakken heb je?

kwalitatieve variabele

discrete kwantitatieve variabele

continue kwantitatieve variabele

b

Hoe ver is het van school naar huis?

kwalitatieve variabele

discrete kwantitatieve variabele

continue kwantitatieve variabele

c

Welk profiel heb je gekozen?

kwalitatieve variabele

discrete kwantitatieve variabele

continue kwantitatieve variabele

d

In hoeveel vakken doe je eindexamen?

kwalitatieve variabele

discrete kwantitatieve variabele

continue kwantitatieve variabele

Opgave 11

Lees de onderzoeksopzet.

"Belgen praten beduidend langzamer dan Nederlanders. In de Randstad haalt men 5,42 lettergrepen per seconde, in Oost-Vlaanderen slechts 4,43. Sommige mensen gingen het meteen controleren. De spreeksnelheid van 21 miljoen Nederlandssprekenden werd bepaald door maar liefst 160 leraren en leraressen een stukje te laten opzeggen. Er waren acht groepen, dus twintig sprekers per groep. Ook werd nog gerapporteerd over het verschil tussen jong en oud, man en vrouw."

bron: tijdschrift Onze Taal, 2004, Hans van Maanen

a

Wat vind je van deze opzet?

b

Wat vind je van de steekproef?

c

Wat vind je van de conclusie dat Belgen beduidend langzamer praten dan Nederlanders?

d

De journalist Hans van Maanen rangschikt dit onderzoek in de top 10 van wetenschappelijke blunders van 2004. Waarom denk je?

Opgave 12

In een straat staan precies honderd woningen. Het zijn twintig blokken van vijf woningen. Aan iedere kant van de weg staan tien blokken. Je hebt een even kant met de huisnummers 2 tot en met 100 en een tuin op het zuiden. Je hebt een oneven kant met de huisnummers 1 tot en met 99 en een tuin op het noorden.

a

Een energiebedrijf wil het gasverbruik in deze straat onderzoeken. Het neemt een steekproef van tien huizen: de huisnummers 1, 11, 21, 31, 41, 51, 61, 71, 81 en 91. Waarom is deze steekproef niet aselect?

b

Het gemiddelde gasverbruik dat de onderzoeker bij de tien huizen vindt, blijkt veel hoger te zijn dan het gemiddelde in de straat in werkelijkheid blijkt te zijn. Hoe kan dit?

c

Bedenk een manier om aselect tien huizen uit de straat te selecteren voor het onderzoek, zodat het gemiddelde gasverbruik van de tien huizen representatief is voor de hele straat.

d

Gebruik de rekenmachine of Excel om tien toevalsgetallen te genereren uit deze straat. En ga na of de huisnummers die je vindt representatief zijn voor de hele straat.

Opgave 13

In de jaren 1982-1988 werd onder `22000` mannelijke Amerikaanse artsen onderzoek gedaan naar de invloed van aspirine op hart- en vaatziekten op de gemiddelde Amerikaanse man. De helft gebruikte om de dag `300` milligram aspirine, wat ongeveer gelijk staat aan een "gewoon" aspirientje. De andere helft slikte een placebo ( "fopmiddel" ). Van de aspirineslikkers kregen `104` personen een hartinfarct, van de placeboslikkers waren dat er `189` . De conclusie van het onderzoek was dat het risico op een hartinfarct met ongeveer `45` % wordt verlaagd door het slikken van aspirine. Dat dit grote verschil aan toeval was te wijten, vond men uitgesloten vanwege het grote aantal mensen dat aan de studie meewerkte.

a

Waarom is hier geen sprake van een representatieve steekproef? Hoe had deze steekproef moeten worden samengesteld?

b

Waarom werd er gebruikgemaakt van placebo’s?

c

Hoeveel procent van de `11000` aspirineslikkers heeft baat gehad bij het slikken van aspirine?

d

Volgens de tekst wordt de kans op een hartinfarct met `45` % verlaagd. Klopt dat?

Opgave 14

Veel onderzoek gebeurt door mensen een vragenlijst te laten invullen. Het opstellen van de juiste vragen is erg belangrijk. Op slecht gestelde vragen krijg je nutteloze antwoorden.
Stel je bent nieuwsgierig wat de leerlingen uit je klas bij het ontbijt eten.

a

Je bedenkt als vraag: "Wat vind je lekkerder op de boterham, hagelslag of kaas?" Leg uit waarom deze vraag niet goed is.

b

Je bedenkt ook de vraag: "Wat is gezonder: een witte boterham of een bruine boterham?" Leg uit waarom ook deze vraag niet goed is.

c

Je zou ook aan iedere leerling de volgende opdracht kunnen geven: "Schrijf op wat je vanmorgen hebt gegeten als ontbijt." Wat is een nadeel van deze vraag?

d

Je zou ook aan ieder leerling de volgende opdracht kunnen geven: "Geef met een kruisje aan wat je vanmorgen als ontbijt hebt gehad." Kies uit bruin brood, yoghurt met muesli en/of fruit. Wat is er mis met deze vraag?

e

Welke vraag zou jij stellen waarop je een zinvol antwoord krijgt? Probeer uit of het echt een handige en goede vraag is.

verder | terug