Statistiek > Statistisch onderzoek
123456Statistisch onderzoek

Voorbeeld 1

Hier zie je vier manieren om een steekproef samen te stellen:

  • Voor een onderzoek naar de service van de NS in de treinen ga je mensen enquĂȘteren. Je kiest voor de uit/ingang van een treinstation en bevraagt vanaf 7:00 uur elk uur van de dag `10` willekeurige reizigers.

  • Voor een onderzoek naar het rijgedrag van vrachtautochauffeurs ga je mensen enquĂȘteren. Je kiest voor de uit/ingang van een treinstation en bevraagt vanaf 7:00 uur elk uur van de dag `10` willekeurige reizigers.

  • Voor een onderzoek naar het rookgedrag van ouders van leerlingen van jullie school, ondervraag je de eerste `50` binnenkomende ouders op een ouderavond.

  • Voor een onderzoek naar het rookgedrag onder ouders van leerlingen van jullie school, selecteer je door loting `50` leerlingen van jullie school en ondervraag je weer na loting de vader of de moeder van elk van de `50` leerlingen.

Welke van deze steekproeven zijn niet representatief en welke zijn niet aselect?

> antwoord

De tweede steekproef is niet representatief maar wel aselect. Je spreekt waarschijnlijk relatief weinig automobilisten. De mening van automobilisten is mogelijk sterk afwijkend van die van de treinreizigers ten aan zien van de onderzoeksvraag.

De derde steekproef is niet aselect, bijvoorbeeld ouders die tot laat werken zullen waarschijnlijk niet vroeg op de ouderavond kunnen zijn en hebben dus en kleinere kans om in de steekproef te komen. Daardoor is deze steekproef ook niet representatief.

Opgave 6

Bekijk Voorbeeld 1.

a

Hoe kun je de tweede steekproef aselect en representatief maken?

b

Over welke variabelen kan de eerste steekproef gaan? Wat voor soort variabelen betreft het?

Soms wil je dat je steekproef aan bepaalde voorwaarden voldoet, bijvoorbeeld wil je dat bepaalde leeftijdsgroepen in de werkelijke verhouding in je steekproef voorkomen. Dat heet een "gelaagde steekproef" .

c

Hoe kun je dit bij de laatste steekproef in het voorbeeld toepassen?

Opgave 7

Naar welk soort variabele verwijst de gestelde vraag? Kies uit: kwalitatieve variabele, discrete kwantitatieve variabele of continue kwantitatieve variabele.

a

Hoeveel vakken heb je?

b

Hoe ver is het van school naar huis?

c

Welk profiel heb je gekozen?

d

Welke docent geeft je het vak Nederlands?

e

Hoe lang zit je al op school?

f

Hoe lang duurt het nog tot het eindexamen?

g

In hoeveel vakken doe je eindexamen?

Opgave 8

In de Nationale Wetenschapsquiz kwam de volgende vraag voor. Stel je wilt weten hoeveel schoolgaande kinderen er gemiddeld per gezin zijn. Je neemt een grote steekproef onder schoolkinderen en vraagt hun hoeveel schoolgaande broertjes en zusjes zij hebben. Op basis daarvan bepaal je het gemiddelde aantal schoolgaande kinderen per gezin.

Is dit een goede aanpak? Welk van de antwoorden is correct en waarom?

Ja, zo krijg je een juiste schatting.

Nee, zo krijg je een te lage schatting.

Nee, zo krijg je een te hoge schatting.

verder | terug