Statistiek > Statistisch onderzoek
123456Statistisch onderzoek

Uitleg

In een dataset kunnen verschillende soorten variabelen zitten. Je kent het onderscheid tussen kwalitatieve en kwantitatieve variabelen al. Met kwantitatieve variabelen kun je rekenen, met kwalitatieve variabelen niet. Met een hobby (kwalitatief) kun je niet rekenen, met een gemiddeld cijfer (kwantitatief) wel.

Kwantitatieve variabelen kun je weer onderverdelen in discrete variabelen en continue variabelen.

  • Discrete variabelen zijn variabelen die geen tussenwaarden kunnen aannemen. Bijvoorbeeld het aantal kinderen in een gezin, een score op een toets van veertig meerkeuzevragen, leeftijd, schoenmaat, enzovoort.

  • Continue variabelen zijn variabelen als lengte, gewicht, buitentemperatuur, tijd, enzovoort. Continue variabelen kunnen allerlei tussenwaarden aannemen.

Als je dataset heel groot is, kun je ervoor kiezen om de gegevens in te delen in klassen.

In het practicum Data presenteren en vergelijken kun je zien hoe dit in Excel gaat.

Deze tabel laat de lengtedata van de `154` havo 4-leerlingen in klassen verdeeld zien.

De klasse `170 - lt 175` is de klasse van `170` tot `175` . Dat betekent dat de lengte `170` in deze klasse zit, maar dat de lengte `175` in de volgende klasse valt, namelijk in `175 - lt 180` .

Opgave 4

Iemand wil een onderzoek doen bij examenklassen havo met de volgende variabelen: geslacht, geboortejaar, geboortemaand, gewicht, lengte, cijfergemiddelde, cijfer voor wiskunde, huiswerk, wiskundegroep, profiel en plezier.

Geef voor elk van deze variabelen aan of deze kwalitatief of kwantitatief is, discreet of continu en welke waarden de variabelen kunnen aannemen.

Opgave 5

Om de lengtes van de `69` jongens en `85` meisjes goed te kunnen vergelijken, maak je eerst een klassenindeling en gebruik je de relatieve frequenties.

Dit kun je heel goed door Excel laten doen vanuit de dataset Gegevens 154 havo 4-leerlingen, maar het kan ook met de hand.

a

Maak een tabel met de relatieve frequenties bij de klassenindeling in Uitleg 2.

b

Zet de relatieve frequenties van de lengtes van de jongens en de meisjes in afzonderlijke staafdiagrammen. Langs de horizontale as komt de lengte (cm). Langs de verticale as de relatieve frequentie (%).

Kun je op grond van deze staafdiagrammen bepalen hoeveel procent van de jongens langer is dan `182` cm? Licht je antwoord toe.

c

Welke voordeel heeft het groeperen van de metingen in klassen? En welk nadeel?

d

Welk nadeel heeft het vergroten van de breedte van de klassen?

verder | terug