Continue kansmodellen > Normaal of niet
12345Normaal of niet

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a
b
Opgave 1
a

Zie tabel.

`g` `text(P)(G≤g)` kans in %
`40` `0,0073` `0,7`
`45` `0,0209` `2,1`
`50` `0,0514` `5,1`
`55` `0,1101` `11,0`
`60` `0,2058` `20,6`
`65` `0,3388` `33,9`
`70` `0,4958` `49,6`
`75` `0,6534` `65,3`
`80` `0,7881` `78,8`
`85` `0,8859` `88,6`
`90` `0,9463` `94,6`
`95` `0,9781` `97,8`
`100` `0,9923` `99,2`
`105` `0,9976` `99,8`
b

Zie figuur.

c

Ja, zie figuur bij b.

d

Bij `50` % lees je de waarde van `mu` af, ongeveer `70` .
Bij `84%` lees je de waarde van `mu + sigma` af (vuistregels), ongeveer `82,5` .
`sigma=82,5-70=12,5` .

Opgave 2
a

Zie tabel.

gewicht frequentie cum. freq. cum.rel.freq.
`35- < 40` `10` `10` `1`
`40- < 45` `15` `25` `2,5`
`45- < 50` `25` `50` `5`
`50- < 55` `75` `125` `12,5`
`55- < 60` `75` `200` `20`
`60- < 65` `125` `325` `32,5`
`65- < 70` `150` `475` `47,5`
`70- < 75` `175` `650` `65`
`75- < 80` `150` `800` `80`
`80- < 85` `100` `900` `90`
`85- < 90` `50` `950` `95`
`90- < 95` `25` `975` `97,5`
`95- < 100` `15` `990` `99`
`100- < 105` `10` `1000` `100`
b

Je moet de bovengrenzen van de klassen gebruiken omdat het om "kleiner-of-gelijk-kansen" gaat.

c

De verschillen zijn niet erg groot.

d

Ja, want de punten (kansen) liggen allemaal nagenoeg op een rechte lijn.

Opgave 3
a

Voer in: `text(normalcdf)(1000, 10^(99), 970, sqrt(650))` .

`text(P)(T>1000|mu=970text( en )sigma=sqrt(650))~~0,1197`

Voer in: `text(normalcdf)(30, 10^(99), 0, sqrt(1250))` .

`text(P)(V>30|mu=0text( en )sigma=sqrt(1250))~~0,1981`

b

Voer in: `text(normalcdf)(text(-)10^(99), 950, 970, sqrt(650))` .

`text(P)(T < 950|mu=970text( en )sigma=sqrt(650))~~0,2165`

Opgave 4
a

`text(P)(T>g)=0,1` geeft `text(P)(T < g)=1-0,1=0,9` .

Voer in: `text(invNorm)(0,9; 970; sqrt(650))` .

Je vindt `g~~1002,67` , dus minimaal ongeveer `1003` gram.

b

`mu(2F)=mu(F)+mu(F)=2·850=1700` gram en de standaardafwijking is `sigma(2F)=sqrt((sigma(F))^2+(sigma(F))^2)=sqrt(25^2+25^2)=sqrt(1250)~~35,36` gram.

Dit kan natuurlijk ook met de `sqrt(n)` -wet, want het gaat hier om twee dezelfde stochasten.

c

`text(P)(T < 1650|mu=1700text( en )sigma=sqrt(1250))~~0,0786`

Opgave 5
a

Voer de klassenmiddens en de relatieve frequenties in je grafische rekenmachine in en bereken het gemiddelde en de standaardafwijking.

b
`g` `text(P)(M≤g)` percentage
`12,9` `0,013` `1,3`
`13,0` `0,023` `2,3`
`13,1` `0,159` `15,9`
`13,2` `0,5` `50`
`13,3` `0,841` `84,1`
`13,4` `0,977` `97,7`
`13,5` `0,999` `99,9`
`13,6` `1` `100`
c

Zie figuur bij d.

d

Maak eerst deze tabel:

diameter percentage cum.perc.
`12,8- < 12,9` `0,1` `0,1`
`12,9- < 13,0` `2,1` `2,2`
`13,0- < 13,1` `13,6` `15,8`
`13,1- < 13,2` `34,1` `49,9`
`13,2- < 13,3` `34,0` `83,9`
`13,3- < 13,4` `13,7` `97,6`
`13,4- < 13,5` `2,2` `99,8`
`13,5- < 13,6` `0,2` `100`

Zie figuur.

e

Dat betekent dat de verdeling van de diameters van de schroeven ongeveer een normale verdeling is.

Opgave 6
a

Voer de klassenmiddens en de frequenties in je grafische rekenmachine in.
Je vindt dan: `mu~~225,4` en `sigma~~10,8` .

b

Zie tabel.

lengte (cm) percentage cum.perc.
`190- < 195` `0,3` `0,3`
`195- < 200` `0,9` `1,4`
`200- < 205` `1,6` `3,0`
`205- < 210` `6,8` `9,8`
`210- < 215` `5,1` `14,9`
`215- < 220` `21,1` `36,0`
`220- < 225` `13,5` `49,5`
`225- < 230` `16,5` `66,0`
`230- < 235` `19,5` `85,5`
`235- < 240` `4,0` `89,5`
`240- < 245` `7,3` `96,8`
`245- < 250` `2,5` `99,3`
`250- < 255` `0,7` `100`
c

Teken zo goed mogelijk een rechte lijn door de punten.

Ja, de punten liggen vrijwel op een rechte lijn, dus er is sprake van een normale verdeling.

Opgave 7

Lees het gemiddelde af bij `50` % en gemiddelde plus standaardafwijking bij `84` %.

Opgave 8
a

Laat Excel dit voor je doen. Of voer de gegevens in de GR in.

Dit geeft: `μ≈1003,1` en `σ≈3,0` gram.

b

In de kop van de tabel betekent c.r.f. cumulatieve relatieve frequenties.

c

Zie figuur.

d

Dit klopt, er kan redelijk goed een rechte lijn door de punten worden getekend.

e

Dit hangt van de getekende rechte lijn af. Hier is sprake van een schatting en dit kan per persoon wat afwijken.

f

Aflezen bij `90` % geeft ongeveer (afhankelijk van de rechte lijn) `1007` gram. De zwaarste pakken wegen `1007` gram of meer.

Opgave 9
a

Voer in: `text(normalcdf)(0; 0,25; 0,15; sqrt(0,02))` .

`text(P)(0≤V≤0,25|mu=0,15 text( en )sigma=sqrt(0,02))≈0,62` .
`62` % past wel, dus `38` % past niet.

b

Ongeveer `30` % van de bouten is te dik.

c

Het gewicht van `100` bouten en moeren bedraagt gemiddeld `1230` gram met een standaardafwijking van `sqrt(13)~~3,6` gram.

d

Ongeveer `8,3` % van de dozen.

Opgave 10

`V=15B-D`
`mu(V) = mu(15B)-mu(D)= 15·7-83= 22` cm.
`sigma(V)=sqrt(15·(sigma(B))^2+(sigma(D))^2) = sqrt(15·1,3^2 +0,9^2)=sqrt(26,16)` cm.
Het past als `V < 0` .

`text(P)(V < 0|mu=3text( en )sigma=sqrt(26,16))~~ 0,3479`

Opgave 11
a

Aflezen bij `660` uren. Dat is ongeveer `89` %. Dus ongeveer `100-89=11` % van de dagproductie gaat langer mee dan `660` uren.

b

Het gemiddelde `mu` aflezen bij `50` % geeft `mu = 600` uren.
`mu+sigma` aflezen bij `84` % geeft `651` uren. Dus `sigma=651-600=51` uren.

c

Aflezen bij `97,5` % geeft `696` uren. Dus deze batterijen gaan minstens `696` uren mee.

Opgave 12

`K` is het gewicht van het kleine pak suiker en `G` van het grote pak.

Laat `T=K+G` de somstochast zijn met `mu(T)=mu(K)+mu(G)=1002+503-1505` gram en `sigma(T)=sqrt((sigma(K))^2+(sigma(G))^2)=sqrt(6,3^2+3,9^2)=sqrt(54,9)` gram.

`text(P)(T>1500|mu=1505text( en )sigma=sqrt(54,9))~~0,7501`

Opgave 13
a

Voer de gegevens in de GR in.

Mannen: `mu ~~ 128,5` en `sigma ~~ 12,6` .
Vrouwen: `mu ~~ 131,7` en `sigma ~~ 13,7` .

b

De genoemde bloeddrukwaarden zijn de klassenmiddens.

Klassenbreedte `5` en eerste klasse `102,5 - < 107,5` .

c

Breid de tabel uit met relatieve frequenties en cumulatieve relatieve frequenties.

De punten (cum. rel. freq.) uitgezet tegen rechter klassengrenzen liggen niet echt op een rechte lijn.

d

Bij de lijn hoort een gemiddelde (bij `50` %) van ongeveer `131,5` cm en de standaardafwijking `12` cm.
Wijkt toch wel behoorlijk af.

e

Nee, de bloeddruk van de vrouwen is ook niet normaal verdeeld. Beide verdelingen zijn behoorlijk scheef.

Opgave 14

`V = text(aankomsttijd Merel) - text(aankomsttijd Eefje)` , ofwel `V=M-E` .
`mu(V) = mu(M)-mu(E)=11:18- 11:16= 2` min.
`sigma(V) = sqrt((sigma(M))^2+(sigma(E))^2)=sqrt(5^2+7^2)=sqrt(74)~~8,60` minuten.
Merel komt eerder dan Eefje in Arnhem aan als `V < 0` .

`text(P)(V < 0|mu=2text( en )sigma=sqrt(74))~~0,4081`

Opgave 15

Als `26` % harder rijdt dan `126` km/u dan rijdt dus `74` % langzamer.
De lijn op normaal-waarschijnlijkheidspapier gaat door de punten `(105, 12)` en `(126, 74)` .

Dat geeft `mu ~~ 118,8` km/u en `sigma ~~ 130,2-118,8=11,4` km/u.

Opgave 16

Noem `V` het verschil van springer A en springer B, ofwel `V=A-B` .
`mu(V) = mu(A)-mu(B)=8,60 - 8,50 = 0,10`
`sigma(V) = sqrt(0,1^2 + 0,2^2) = sqrt(0,05)~~0,224`
Als A verder springt dan B dan moet gelden `V > 0` .

`text(P)(V > 0|mu=0,10text( en )sigma=sqrt(0,05))=0,6726...` .

De kans dat verspringer A beide keren verder springt dan verspringer B is `0,6726...^2~~0,452` .

Opgave 17

`88` % heeft minder dan `280` , dus de lijn moet door punt `P(280, 88)` gaan.
Teken een willekeurige lijn met een standaardafwijking van `17` cm (tussen `50` % en `84` % een breedte `17` ).
Teken dan door `P` een lijn evenwijdig aan deze lijn.
Aflezen bij `240` cm geeft ongeveer `11` %.

Opgave 18Lichaamslengtes van 5001 vrouwen
Lichaamslengtes van 5001 vrouwen
a

De gemiddelde lengte is `162` cm en de standaardafwijking is `6,5` cm.

b

Ja, de lichaamslengte van deze vrouwen is redelijk goed normaal verdeeld. Want de punten liggen nagenoeg op een rechte lijn.

c

Je moet aflezen bij `2,5` % en `97,5` %.

Ongeveer tussen `149` en `175` cm. Dus `a ~~ 13` cm.

d

Dat betekent dat je bij `84` % moet aflezen.

Ongeveer `169` cm of groter.

Opgave 19Kniehoogtes van 5001 vrouwen
Kniehoogtes van 5001 vrouwen
a

`mu ~~ 43,6` en `sigma ~~ 2,7` cm.

b

Je krijgt een redelijk rechte lijn.

Ja, de kniehoogte van deze `5001` vrouwen is redelijk goed normaal verdeeld.

c

Lees `mu` af bij `50` % en `mu+sigma` bij `84` %.

d

Tussen `41,3` en `45,9` cm. Dus `a ~~ 2,3` cm.

f

`46,4` cm of meer.

Opgave 20Stalen buizen
Stalen buizen
a

Laat `T=A+B` de somstochast zijn, met `mu(T)=mu(A)+mu(B)=80+55=135` cm en `sigma(T)=sqrt((sigma(A))^2+(sigma(B))^2)=sqrt(4^2+3^2)=5` cm.

`text(P)(T>140|mu=135text( en )sigma=5)~~0,1587`

b

Laat `V=A-B` de verschilstochast zijn, met `mu(V)=mu(A)-mu(B)=80-55=25` cm en `sigma(V)=sqrt((sigma(A))^2+(sigma(B))^2)=sqrt(4^2+3^2)=5` cm.

`text(P)(V < 30|mu=135text( en )sigma=5)~~0,8413`

c

Laat `T=A+2B` de somstochast zijn, met `mu(T)=mu(A)+mu(2B)=80+2·55=190` cm en `sigma(T)=sqrt((sigma(A))^2+2·(sigma(B))^2)=sqrt(4^2+2·3^2)=sqrt(34)~~5,83` cm.

`text(P)(T < 185|mu=1190text( en )sigma=sqrt(34))~~0,1956`

Opgave 21
a

Op normaal-waarschijnlijkheidspapier krijg je nagenoeg een rechte lijn.

`mu = 180,7` cm en de standaardafwijking is ongeveer `sigma=187,5 - 180,7 = 6,8` cm.

b

Ongeveer `91` %.

Opgave 22
a

`70` % van de dagen waarop het sneeuwde viel er meer dan `18` cm sneeuw.

b

`S` , de hoeveelheid sneeuw die valt op een dag dat het sneeuwt, is normaal verdeeld omdat de grafiek van de cumulatieve relatieve frequentieverdeling van `S` op normaal-waarschijnlijkheidspapier een rechte lijn is.

De gemiddelde hoeveelheid per dag dat het sneeuwt, is ongeveer `23` cm sneeuw en de standaardafwijking is ongeveer `9` cm.

Opgave 23
a

In ongeveer `24` % van de gevallen.

b

Ongeveer `1003,2` mL zijn.

verder | terug