Een onderzoeker voert een hypothesetoets uit naar de toename van suikerziekte onder Nederlanders. De gegevens van het onderzoek zijn:
`X` is het aantal Nederlanders met suikerziekte in een steekproef.
`p` is het deel van de mensen uit de steekproef met suikerziekte.
`text(H)_0: p = 1/15` en `text(H)_1: p > 1/15` .
De steekproefomvang is `1000` .
De onderzoeker wil het heel zeker weten als het aantal Nederlanders met suikerziekte is gestegen. Hij wil dus de kans dat `text(H)_1` wordt aangenomen terwijl `text(H)_0` waar is, klein maken.
Welk kritieke gebied moet hij kiezen om ervoor te zorgen dat deze kans kleiner is dan `10` %?
Welk kritieke gebied moet hij kiezen om ervoor te zorgen dat deze kans kleiner is dan `5` %?
Welk kritieke gebied moet hij kiezen om ervoor te zorgen dat deze kans kleiner is dan `1` %?