Ruimtelijke figuren > Projecties
123456Projecties

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

Alle lijnstukken evenwijdig aan ribbe `AB` , alle lijnstukken evenwijdig aan ribbe `AD` en alle lijnstukken evenwijdig aan ribbe `AE` .

b

Een rechthoek.

c

Een rechthoek.

d

Omdat `PB // // HQ` en `PH // // BQ` is deze vierhoek een parallellogram.

Opgave 1
a

`ABFE` is in werkelijkheid een vierkant

b

`BC` , `EH` , `FG`

c

Dit wordt een vierkant met zijden van `4` cm. Met behulp van de stelling van Pythagoras kun je de lengte van `BD` uitrekenen: `BD=sqrt(4^2+4^2)=sqrt(32)~~5,7`  cm.

d

Diagonaalvlak `DBFH` is een rechthoek met zijden `DB=sqrt(32)` cm en `DH=4` cm. Met behulp van de stelling van Pythagoras kun je dan de lengte van `DF` berekenen: `DF=sqrt(32+4^2)=sqrt(48)~~6,9` cm.

Je kunt `DB` met de passer overbrengen vanuit het vierkant `ABCD` .

e

Je figuur moet er net zo uit komen te zien als de figuur in de uitleg. Het voorvlak moet een vierkant van `4` cm bij `4` cm zijn.

Opgave 2
a

Ja, er zijn drie groepen ribben in de afbeelding. Voor elke groep geldt: De ribben in die groep zijn evenwijdig en even lang.

b

`ABFE` is al een vierkant, dus de vraag is of `BC` even lang kan zijn als de balk in werkelijkheid een kubus is. Dat kan alleen als `AB` en `BC` onder dezelfde hoek worden "bekeken" . Maar dan zouden `BF` en `DH` achter elkaar moeten liggen. En dat is niet zo. Dus het kan in werkelijkheid geen kubus zijn.

Opgave 3
Opgave 4
Opgave 5
a

`BP=sqrt(2^2+4^2)=sqrt(20)≈4,5` cm

b

Alle zijden zijn even lang.

c

`PQ=AC=sqrt(4^2+4^2)=sqrt(32)≈5,7` cm.

d

Begin met `PQ=sqrt(32)` cm. Deze lengte neem je met de passer over uit vierkant `ABCD` van `4` bij `4` cm.

Neem vervolgens `BP=sqrt(20)` cm tussen de passerpunten. Deze haal je uit `ΔABP` nadat deze op ware grootte is getekend.

Cirkel `PB, QB, PH` en `QH` met de passer om.
Je vindt nu de punten `B` en `H` en je kunt de ruit tekenen.

Opgave 6
a

In GeoGebra ziet dat er zo uit:

b

In GeoGebra:

c

In GeoGebra:

Opgave 7
a

Zie figuur bij b.

b
Opgave 8

`AB` en `CD` .

`BC` en `AD` .

Opgave 9
a

In GeoGebra:

b

`P, R, S` zijn middens van de ribben van de kubus. Dus `PR=QR=PQ` en `∆PQR` is dus gelijkzijdig.

De lengte van een zijde is `sqrt(3^2+3^2)=sqrt(18)~~4,2` cm.

`∆PQR` wordt een gelijkzijdige driehoek met zijden van `sqrt(18)` cm.

Neem lengte `PQ` met de passer over uit vlak `ABFE` , dat is een vierkant met zijden van `6` cm.

c

Teken eerst rechthoek `DBFH` met `DB=HF=sqrt(6^2+6^2)=sqrt(72)≈8,5` cm en `DH=BF=6` cm.

Vervolgens teken je het midden `Q` van `BF` .

`HS` neem je met de passer over uit vlak `EPRGH` .

Punt `S` ligt zo, dat `FS=1/4*HF` . Dus `FS=1/4*sqrt(72)` cm.
Nu kun je vijfhoek `DBQSH` tekenen.

Opgave 10
a
b

Zie figuur bij a. Je verdeelt elke zijde in drie gelijke delen door opmeten. Dat mag omdat de figuur een parallelprojectie is.

c

Zie figuur bij a.

d

Nee, het grondvlak is geen achthoek met gelijke zijden.

Opgave 11
a

In GeoGebra:

b

Het worden gelijkzijdige driehoeken met zijden van ongeveer `4 sqrt(2 )≈5,7` cm.

c

Dat levert een kubus op.

Opgave 12
a

Reken de lengtes om volgens schaal `1:100` .

`AB=12` m; op schaal dus `12` cm. Op dezelfde manier is `EF` gelijk aan `6` cm en is de hoogte `5` cm. Je krijgt als het goed is een figuur zoals die in de opgave zelf.

b

De beide driehoeken hebben een basis van `8` cm en een hoogte van ongeveer `5,8` cm.
Die hoogte is het lijnstuk vanuit `F` naar het midden `M` van `BC` of het lijnstuk vanuit `E` naar het midden `N` van `AD` . Als je `EMNF` op ware grootte tekent, kun je die hoogtes meten.

c

Teken `Delta PQF` met `PQ // // BC` . Die hoogte is `PF` en is ongeveer `6,4` cm.

Opgave 13Willemswerf
Willemswerf
a
b

De breedte van het trapezium aan de bovenkant kun je met verhoudingen uitrekenen. Je vindt `10-15/60*(10-1)=7,75` m.

De hoogte van het trapezium vind je met behulp van de stelling van Pythagoras: `sqrt(45^2+70^2)~~83,2` m.

Opgave 14
a

Zo'n grensvlakje is een gelijkzijdig driehoekje met zijden van `sqrt(2)~~1,4` cm.

b

Teken eerst een kubus van `4` cm bij `4` cm bij `4` cm. Kies een wijkhoek van `60^@` en een verkortingsfactor van `0,5` . Kies op de onverkorte zijden steeds lengtes van `1` cm om eraf te halen. Op de verkorte zijden haal je de helft eraf.

verder | terug