Onder de afstand van twee meetkundige objecten versta je altijd hun kortste onderlinge afstand.
De afstand van punt `P` tot punt `Q` is `|vec(PQ)|` .
De afstand van punt `P` tot lijn `l` is de lengte van het loodlijnstuk vanuit `P` op `l` .
De afstand van punt `P` tot vlak `V` is de lengte van het loodlijnstuk vanuit `P` op `V` .
De afstand tussen twee kruisende lijnen `l` en `m` is de lengte van het loodlijnstuk vanuit `P` op `l` tot het vlak door `m` en evenwijdig met `l` .
De afstand tussen twee evenwijdige lijnen `l` en `m` is de lengte van het loodlijnstuk vanuit `P` op lijn `l` tot lijn `m` .
De afstand tussen een lijn `l` en vlak `V` die evenwijdig zijn, is de lengte van het loodlijnstuk vanuit `P` op lijn `l` tot vlak `V` .
De afstand tussen twee evenwijdige vlakken `V` en `W` is de lengte van het loodlijnstuk vanuit `P` op vlak `V` tot vlak `W` .
Een hoek tussen twee lijnen, een lijn en een vlak, of twee vlakken, is altijd scherp. Tenzij anders vermeld geef je een hoek in graden nauwkeurig.
De hoek tussen twee lijnen bepaal je door de hoek tussen hun richtingsvectoren te berekenen.
De hoek tussen een lijn `l` en een vlak `V` is de hoek tussen `l` en zijn loodrechte projectie `l'` op `V` .
De hoek tussen twee vlakken `V` en `W` is gelijk aan de hoek tussen een lijn in `V` en een lijn in `W` die beide loodrecht op de snijlijn van `V` en `W` staan.