`|vec v|=sqrt(3^2+5^2)=sqrt(34)` en `|vec w|=sqrt(6^2+4^2)=sqrt(52)` .
Hun inproduct is `vec v*vec w=2=sqrt(34)*sqrt(52)*cos(varphi)` dus `varphi~~87,3^@` .
De hoek tussen de vectoren is ongeveer `87,3^@` .
Bijvoorbeeld `((4),(6))` of `((2),(3))` .
`vec z =((21),(text(-)7))`
`|OB|=sqrt(8^2+4^2)=sqrt(80)` en `Delta OSA` is gelijkvormig met `Delta BSC` .
`(|AO|)/(|CB|)=8/4=2` geeft `|OS|=(|BO|)/3*2=2/3sqrt(80)` .
`Delta OTD` is gelijkvormig met `Delta PTF` .
`|BF|=8/2=4` en `|BP|=12` .
Ze kruisen elkaar omdat punt `N` niet in het vlak `AMD` (het `xz` -vlak) ligt.
De onderlinge afstand zie je in een bovenaanzicht als loodlijnstuk vanuit `O` op lijn `AC` .
`|AC|=sqrt(8^2+8^2)=sqrt(128)` .
De onderlinge afstand tussen de lijnen is `(8*8)/(sqrt(128))=sqrt(32)` .
`vec (MN)=((text(-)8),(8),(text(-)2))` en `vec(OD)=((0),(0),(8))` .
Hun inproduct is `text(-)16=sqrt(132)*8*cos(varphi)` dus `varphi~~100^@` .
De hoek tussen de lijnen `MN` en `OD` is ongeveer `80^@` .
Trek `EF` door totdat die het `yz` -vlak snijdt. Dit snijpunt is `Q(0, 16, 8)` .
De gevraagde hoek is (bijvoorbeeld) `angle DQE` .
`tan (angle DQE)=8/16` geeft `angle DQE ~~27^@` .
Het ondervlak is een vierkant, daarom moet het bovenvlak ook een vierkant zijn. Omdat je de punten `E` en `H` weet kun je de punten `F` en `G` bepalen. (Maak eventueel een bovenaanzicht.)
`F(6, 4, 6)` en `G(3, 7, 6)`
`|vec(AB)|=sqrt(2^2+5^2+4^2)=sqrt(45)`
`vec (AB)=((text(-)7),(text(-)2),(12))` en `vec(AC)=((text(-)2),(text(-)3),(2))` .
Hun inproduct is `44=sqrt(197)*sqrt(17)*cos(varphi)` dus `varphi~~41^@` .
De hoek tussen de vectoren is ongeveer `41^@` .
Neem `D(x, y, z)` . Het inproduct tussen de vectoren moet `0` zijn.
Bijvoorbeeld staat de vector `((4),(0),(2))` loodrecht op vector `vec (AB)` . Je kunt ook een andere vector nemen, zolang het inproduct maar `0` is.
`vec(AD)=((x-2),(y-5),(z+4))=((4),(0),(2))` geeft `D(6, 5, text(-)2)` .
`|DE|=sqrt(3^2+5^2+6^2)=sqrt(70)` .
De hoogte van `Delta DAE` met `DA` als basis is `sqrt((sqrt(70))^2-5^2)=sqrt(45)` .
`text(oppervlakte )Delta DAE=text(oppervlakte )Delta CBF=1/2*10*sqrt(45)=5sqrt(45)` .
De hoogte van trapezium `ABFE` is `sqrt((sqrt(70))^2-3^2)=sqrt(61)` .
`text(oppervlakte ) ABFE=text(oppervlakte )DCFE=1/2*(12+6)/2*sqrt(61)=9sqrt(61)` .
De totale oppervlakte van het dak is `2*5sqrt(45)+2*9sqrt(61)=10sqrt(45)+18sqrt(61)` m2.
Het vooraanzicht is een gelijkbenige driehoek. De gevraagde hoek `alpha` is de tophoek.
`tan(1/2alpha)=5/6` geeft `alpha~~80^@` .
In een bovenaanzicht zie je dat dit evenwijdige lijnen zijn. De gevraagde afstand is de lengte van het rode lijnstukje `a` .
`|AH|=sqrt(10^2+6^2)=sqrt(136)` en `a=(10*6)/sqrt(136)~~5,14` .
De afstand tussen de lijnen `AE` en `CF` is ongeveer `5,14` m.
Bekijk een zijaanzicht.
De afstand van punt `D` en vlak `DAE` is de lengte van lijnstuk `b` .
Deze lengte kun je met gelijkvormigheid uitrekenen: `a=(12*6)/sqrt(45)~~10,73` .
De afstand tussen punt `D` en vlak `DAE` is ongeveer `10,73` m.
Bovenaanzicht maken en je ziet dat die afstand `3` is.
Teken `RS // // PQ` . De gevraagde doorsnede is trapezium `PQRS` .
`PQRS` is een symmetrisch trapezium met `|RS| = 6` , `|PQ| = 3` en `|QR| = |PS| = 1/2 sqrt(45)` .
Die hoek is `30^@` . (Maak een zijaanzicht.)
Die afstand is `1/4 sqrt(27)` . (Maak een zijaanzicht.)
Maak een bovenaanzicht. Je vindt `F(6, 4, 6)` en `G(3, 7, 6)` .
Gebruik het inproduct van hun richtingsvectoren. Je vindt ongeveer `18^@` .
Teken in vierhoek `BDHF` een hoogtelijn vanuit het midden van `BD` op lijn `BF` . Bereken daarvan de lengte met behulp van gelijkvormigheid. Dan krijg je voor de gevraagde afstand `(12)/(sqrt(40))` .
Teken in vierhoek `BDHF` een hoogtelijn vanuit `F` op de (schuine) lijn die vlak `ACGE` voorstelt. Bereken daarvan de lengte met behulp van gelijkvormigheid. Dan krijg je voor de gevraagde afstand `(18)/(sqrt(37))` .
`8 * 1/2 * 4 * sqrt(80) = 16sqrt(80)` m2.
`2 * 1/2 * 8 * 8 * 8 - 1/3 * 8 * 8 * 8 = 341 1/3` m2.
`~~ 55^@` .
Teken in beide driehoeken hoogtelijnen vanuit
`E`
, resp.
`F`
op
`BT`
. Die hoogtelijnen hebben een gemeenschappelijk punt
`P`
op
`BT`
. Nu is
`|FP| = |EP| = (4sqrt(80))/(sqrt(96))`
.
Je kunt dan in
`Delta EPF`
de hoek
`/_EPF`
berekenen:
`/_EPF ~~ 51^@`
en dat is de gevraagde hoek.
`BD _|_ AC` en `|AM| = |BM| = |CM| = |DM|` als `M` het midden van `AC` is. Hiermee bereken je `B(6, 6, text(-)6sqrt(2))` en `D(6, 6, 6sqrt(2))` . Gebruik verder het inproduct: `/_DPB ~~ 103^@` .
Die afstand is de lengte van de hoogtelijn uit `P` in `Delta PBC` . De zijden van deze driehoek zijn `|PB| = sqrt(117)` , `|PC| = sqrt(153)` en `|BC| = 12` . Met de cosinusregel of met het inproduct kun je een hoek berekenen, bijvoorbeeld `/_PCB ~~ 52,7^@` . Dus is de gevraagde afstand `sqrt(117) * sin(52,7^@) ~~ 8,60` .
Gebruik een bovenaanzicht en een zijaanzicht. Je vindt dan `Q(3, 3, text(-)3sqrt(2))` , `R(3, 9, text(-)3sqrt(2))` , `S(3, 9, 3sqrt(2))` en `T(3, 3, 3sqrt(2))` . De gevraagde oppervlakte is `6 * 6sqrt(2) + 1/2 * 3 * 6sqrt(2) = 45sqrt(2)` .
Dit is een echt pittige opgave, beschouw hem als een uitdaging!
Tetraëder:
`h=1/3rsqrt(6 )`
.
Kubus:
`h=r`
.
Octaëder:
`h=rsqrt(2 )`
.
Alle grensvlakken zijn regelmatige veelhoeken. De hoeken daarvan zijn `60^@` (bij driehoeken), `90^@` (bij vierhoeken), `108^@` (bij vijfhoeken), `120^@` (bij zeshoeken), etc. De hoeken om elk hoekpunt van de figuur moeten samen kleiner zijn dan `360^@` , anders krijg je geen ruimtelijke figuur. Verder komen er in zo'n hoekpunt altijd `3` of meer vlakken bij elkaar. Het aantal mogelijkheden is dus beperkt:
Komen er drie (gelijkzijdige) driehoeken in elk hoekpunt bij elkaar, krijg je een tetraëder (regelmatig viervlak).
Komen er vier (gelijkzijdige) driehoeken in elk hoekpunt bij elkaar, krijg je een octaëder (regelmatig achtvlak).
Komen er vijf (gelijkzijdige) driehoeken in elk hoekpunt bij elkaar, krijg je een icosaëder (regelmatig twintigvlak).
Komen er drie vierkanten in elk hoekpunt bij elkaar, krijg je een kubus.
Komen er drie regelmatige vijfhoeken in elk hoekpunt bij elkaar, krijg je een dodecaëder (regelmatig twaalfvlak).
Alle andere mogelijkheden leveren `360^@` of meer op voor de hoeken rond elk hoekpunt...
Zie www.ics.uci.edu/~eppstein/junkyard/euler/ voor 19 bewijzen van de formule van Euler (Engelstalig).
Het bovenaanzicht wordt een vierkant met zijden van
`40`
mm en de twee diagonalen er in.
Bij elk hoekpunt en het snijpunt van de diagonalen komen twee letters:
`P`
en
`Q`
bij het snijpunt van de diagonalen en verder bij elk hoekpunt de letters van de punten
die recht boven elkaar liggen.
`P` ligt `46 –13 =33` cm boven het midden van het grondvlak. De lengte van `AP` is `sqrt(20^2+20^2+33^2)` . De lengte van `AF` is `sqrt(40^2+46^2)` . De gevraagde lengte is `8 *sqrt(1889 )+8 *sqrt(3716 )≈835` cm.
De lengte van
`PQ`
is
`46 –2 *13 =20`
.
`QS:SG=PQ:CG=20 :46`
(of
`QS:SG=QM:MN=10 :23`
, waarbij
`M`
en
`N`
de middens zijn van respectievelijk
`PQ`
en
`EG`
).
`QS=20/66*sqrt(1889 )`
geeft
`132`
mm (of
`13,2`
cm).
(bron: herexamen wiskunde B1,2 havo 2000, opgave 5)