Grafieken > Grafieken aflezen
1234567Grafieken aflezen

Verwerken

Opgave 9

Hier zie je een grafiek van de wisselkoers van dollars naar euro. Je kunt hier dus aflezen hoeveel dollar je moet betalen voor `1` euro.

a

Hoe kun je aan de grafiek zien dat het telkens gaat om de gemiddelde wisselkoers van de afgelopen maand?

b

Hoeveel dollar betaalde je in februari 2004 voor een euro?

c

En hoeveel was dat in december van ditzelfde jaar?

d

In welke periodes kostte een euro $ 1,32 of meer?

e

In welke periode was de dollar duurder dan de euro?

Opgave 10

Sabine ligt in het ziekenhuis. Aan het eind van haar bed hangt deze grafiek.

a

Hoeveel keer per dag is haar temperatuur opgenomen?

b

De punten op de grafiek zijn verbonden door lijnstukjes. Waarom heeft het trekken van een vloeiende lijn hier geen zin?

c

Hoeveel bedraagt de hoogste temperatuur die bij Sabine gemeten is? Op welk moment was dat?

d

Hoe lang had Sabine een temperatuur boven de 38,5°C?

Opgave 11

Als aardewerk potten te snel afkoelen gaan ze stuk. Je ziet de temperatuurgrafiek van een langzaam afkoelende oven.

a

Hoe hoog was de temperatuur na een uur?

b

Hoeveel bedroeg de temperatuur van de oven op het moment dat hij werd uitgezet?

c

De temperatuur in de oven moet minstens een uur boven de 700°C blijven. Is dat gelukt?

d

Na hoeveel tijd was de temperatuur lager dan 100°C?

e

Wordt de temperatuur ooit 0°C? Verklaar je antwoord.

Opgave 12

Mosselen leven in ondiep water. In de grafiek zie je het verband tussen het aantal mosselen per m2 en de diepte van het water.

a

Hoeveel mosselen leven er per m2 op `70` cm diepte?

b

Welke waterdiepte is voor mosselvissers het gunstigst?

c

Mosselvissers vissen alleen daar waar minimaal `150` mosselen per m2 leven. Op welke diepte kunnen ze vissen?

Opgave 13

Je ziet twee grafieken. De éne grafiek beschrijft het verband tussen de dag van de week en de gemiddelde temperatuur overdag. In de andere grafiek is de ijsverkoop uitgezet tegen de diezelfde temperatuur.

a

Hoeveel ijsjes zijn er op woensdag verkocht? En op vrijdag?

b

Op een dag worden er `20` ijsjes verkocht. Op welke dag was dat?

c

Hoeveel ijsjes zijn er die week in totaal verkocht?

verder | terug