In sommige winkels kun je kopieën maken. De eigenaar van zo'n winkel huurt daarvoor een kopieermachine, zeg voor € 200,00 per maand. Elke kopie kost ook geld (papier, inkt en elektriciteit), bijvoorbeeld € 0,08 per kopie. Voor de eigenaar zijn de kosten per kopie van belang; dan weet hij welke prijs hij zijn klanten moet vragen.
Voor hem geldt de formule: $\mathrm{kosten}\mathrm{per}\mathrm{kopie}=(200+\mathrm{0,08}\times \mathrm{aantal})/\mathrm{aantal}$.
De kosten per kopie zijn in euro.

Als hij verwacht geen klanten voor kopieën te hebben, schaft hij geen machine aan.

Als hij verwacht $1000$ kopieën per maand te kunnen verkopen, kost hem dat:
$\mathrm{kosten}\mathrm{per}\mathrm{kopie}=(200+\mathrm{0,08}\times 1000)/1000=\mathrm{0,28}$ euro.

Als hij verwacht $2000$ kopieën per maand te kunnen verkopen, kost hem dat:
$\mathrm{kosten}\mathrm{per}\mathrm{kopie}=(200+\mathrm{0,08}\times 2000)/2000=\mathrm{0,18}$ euro.

Zo kan hij een tabel maken en dus ook een grafiek.
Afhankelijk van het aantal kopieën dat hij maandelijks denkt te kunnen verkopen, kiest hij zijn prijs.