Verbanden > Vergelijkingen
123456Vergelijkingen

Uitleg

Op school staat een kopieermachine. Leerlingen mogen daar voor € 0,10 per kopie gebruik van maken. De school huurt deze machine voor € 150,00 per maand en elke kopie kost de school `7,5`  eurocent.

De vraag: "Vanaf hoeveel kopieën per maand zijn de kosten voor het gebruik van deze kopieermachine even groot als de inkomsten?" noem je een vergelijking.

Noem het aantal kopieën per maand `a` en zet `7,5` eurocent om in euro: € 0,075.
Je kunt de vergelijking schrijven als: `150 +0,075a =0,10a` .

Aan de linkerzijde van het isgelijkteken zie je de kosten per maand en aan de rechterzijde de inkomsten per maand. Deze vergelijking bevat één variabele: `a` . Je zoekt de waarde voor `a` die ervoor zorgt dat de linker- en rechterzijde van de vergelijking gelijk zijn, de oplossing van de vergelijking.
Deze oplossing is `a = 6000` .
Ga maar na: `150 +0,075 *6000 =0,10 *6000` .

Maar hoe kom je aan die oplossing en waarom is er maar één?

Los de vergelijking `150 + 0,075a = 0,10a` op.

Als je de oplossing niet meteen ziet, kun je er altijd uitkomen door getallen voor `a` in te vullen, net zolang tot je de juiste waarde voor `a` gevonden hebt. Doe dat wel systematisch, dus met een tabel. Links van het isgelijkteken heb je: `L =150 +0,075a` . Rechts van het isgelijkteken heb je: `R =0,10a` .

`a` 0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000
`L` 150 225 300 375 450 525 600 675 750
`R` 0 100 200 300 400 500 600 700 800

In dit geval zit de oplossing meteen in de tabel: bij `a =6000` zijn `L` en `R` gelijk! Vaak moet je nog verder zoeken door de tabel te verfijnen. Dan kun je ook een grafiek gebruiken: bij het snijpunt van `L` en `R` zijn `L` en `R` gelijk. De waarde van `a` die daarbij hoort, kun je aflezen (vaak: schatten). Met behulp van verfijndere tabellen rond het snijpunt kun je de waarden van `a` steeds nauwkeuriger bepalen. Dit proces noem je inklemmen.

In dit geval zijn de grafieken van `L` en `R` rechte lijnen en is er maar één snijpunt, en dus precies één oplossing.

Opgave 1

Op school komt een nieuwe kopieermachine. Leerlingen mogen daar voor € 0,10 per kopie gebruik van maken. De school huurt deze machine voor € 220,00 per maand en elke kopie kost de school € 0,085. De vraag is: "Vanaf welk aantal kopieën per maand zijn de kosten voor het gebruik van deze kopieermachine even groot als de inkomsten?"

a

Welke vergelijking hoort hierbij?

b

Maak bij deze vergelijking een tabel en de bijhorende grafiek.

c

Probeer zo nauwkeurig mogelijk uit de tabel en de grafiek af te lezen welke waarde van `a` de oplossing van de vergelijking geeft.

d

De vergelijking is niet exact op te lossen met behulp van de grafiek. Waarom is dat in het geval van de kopieermachine ook niet echt nodig?

e

Je kunt de uitkomst nauwkeuriger bepalen met behulp van een tabel en de methode van inklemmen. Kies waarden rond het getal `14700` .

verder | terug