Vergelijkingen > Rekenschema's
123456Rekenschema's

Verwerken

Opgave 8

Er is een verband tussen de lengte (in cm) van je voet en je schoenmaat:

"Vermenigvuldig de lengte van je voet met 1,5 en tel daar 2 bij op."
Neem voor je voetlengte L en de schoenmaat S.

a

Beschrijf dit verband met een rekenschema.

b

Stel een formule op bij het verband tussen L en S.

c

Bereken je schoenmaat als je voet 26 cm lang is.

d

Welke vergelijking hoort er bij de vraag: "Bij welke voetlengte heb je een schoenmaat van 36,5 cm?"

e

Hoe los je deze vergelijking op door terugrekenen?

f

Hoe los je deze vergelijking op door slim rekenen?

Opgave 9

Amerikanen geven de temperatuur weer in graden Fahrenheit (°F) terwijl wij in West-Europa graden Celsius (°C) gebruiken. Als F het aantal °F en C het aantal °C voorstelt, dan geldt C = 5 9 F 32 .

a

Het is 59°F. Hoeveel bedraagt de temperatuur in °C?

b

Je wilt uitrekenen hoeveel °F overeen komt met 25°C. Welke vergelijking moet je daartoe oplossen?

c

Bereken bij welke temperatuur in °F water kookt.

d

Maak bij ditzelfde verband een formule van de vorm F = ...

Opgave 10

Een lerares Engels heeft een overhoring "woordjes" gegeven. De leerlingen moeten van 36 Engelse woorden de Nederlandse vertaling geven. De lerares rekent "vier fouten per punt" .

a

Joost heeft 14 fouten. Welk cijfer krijgt Joost?

b

Met welke formule kun je het cijfer c berekenen als je het aantal fouten f weet?

c

Inge had een 5,5 voor de overhoring. Welke vergelijking moet je oplossen om uit te rekenen hoeveel fouten ze had? Los die vergelijking op.

Opgave 11

Voor een toets wiskunde kun je maximaal 51 punten krijgen. Het cijfer wordt berekend met de formule c = p 51 9 + 1.

a

Laat zien dat je een 10 krijgt als je alle punten hebt behaald.

b

Maak een rekenschema bij deze formule.

c

Jan Willem had een 6,5 voor deze toets. Welke vergelijking moet je oplossen om uit te rekenen hoeveel punten hij had? Los die vergelijking op.

Opgave 12

Met lucifers kun je vierkanten leggen. Kijk maar eens naar de figuur.

a

Hoeveel vierkanten zie je in de figuur? Hoeveel lucifers waren er voor nodig?

b

Bedenk hoe het aantal lucifers L afhangt van het aantal vierkanten v. Stel een formule op voor L afhankelijk van v

c

Welke vergelijking moet je oplossen om uit te rekenen hoeveel vierkanten je kunt maken met 100 lucifers? Los die vergelijking op.

verder | terug