De productie van een nieuw soort verf kost € 3,50 per liter. Verder zijn er vaste
kosten (machines, gebouwen, etc.) van € 24000,00. De fabrikant van deze verf wil de
verf verkopen voor € 7,20 per liter.
Hoeveel liter moet hij verkopen om winst te gaan maken?
Stel een formule op voor de kostprijs `K` van `a` blikken verf.
Stel ook een formule op voor de opbrengst `R` als alle `a` blikken verf zijn verkocht.
Bij welke van beide formules is sprake van een recht evenredig verband?
Leg uit dat de vraag van de fabrikant kan worden vertaald in `7,20a>24000 +3,50 *a` .
Hoe zou je de ongelijkheid bij d oplossen?