Exponentiële verbanden > Groeipercentages
123456Groeipercentages

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

`10,50/750 * 100 = 1,4` %

b

`(10,65)/(771,15) * 100 ~~ 1,4` %, dus je krijgt hetzelfde rentepercentage.

c

Je vermenigvuldigd het bedrag van het jaar ervoor met `1,014` . Dat is de groeifactor per jaar.

Dus op 1 januari 2018 heb je: `771,15*1,014=781,95` euro.

Opgave 1
a

`100` % wordt `112` %, dus de groeifactor per dag is `112/100 = 1,12` .

b

`1,12^7 ~~ 2,211` .

c

`100` % wordt `221,1` %, dus het groeipercentage per week is `221,1-100=121,1` %.

d

`453*2,211~~1002` besmette personen.

Opgave 2
a

`1,05`

b

Ongeveer `6090*1,05≈6395` Megaton.

c

In 2010 was de uitstoot `6394,5*1,05≈6714,225` Megaton.

In 2020 was de uitstoot: `6714,225*1,05≈7049,936` Megaton.

Opgave 3

Amerika: `~~1,014`
Europa: `~~1,002`
Azië: `~~1,015`
Afrika: `~~1,027`
Oceanië: `~~1,014`

Opgave 4
a

`794023000*1,002~~795611000` inwoners.

b

`124233000/1,014≈12251800` inwoners.

Opgave 5

Ze wil terugrekenen hoeveel inwoners Oceanië had in 1991 en haalt daarvoor `1,4` % van het aantal in 1992 af. Dat is fout. De goede manier is het aantal inwoners in 1992 delen door de groeifactor `1,014` . Dan krijg je: `124233000/(1,014)=122517751,5` .
Bovendien moeten de aantallen worden afgerond op duizendtallen!

Opgave 6
a

Het groeipercentage is `3,9` % en `100% + 3,9% = 103,9%` .
De groeifactor is dan `103,9/100=1,039` per jaar.

b

Gerekend over `10` jaar is de groeifactor `(1,039)^10≈1,466` .
Het groeipercentage over tien jaar gerekend is dus `46,6` %.

Opgave 7
a

Per jaar is de bevolkingsgroei `2,7` %, dus een groeifactor van `1,027` per jaar.
Per `2` jaar is dat `1,027^2≈1,055` .
De bevolking in 1994 reken je dan als volgt uit: `664439*1,055≈700803` inwoners.

Enzovoorts.

jaartal 1992 1994 1996 1998 2000 2002
Afrika `664439000` `700803000` `739157000` `779611000` `822278000` `867280000`
b

`867280/664439≈1,305` .

c

`30,5` %.

d

Bevolking in 2012: `867280000*1,305≈1131800000` . Enzovoort.

jaartal 2002 2012 2022 2032 2042
Afrika `867280000` `1131800000` `1477000000` `192484000` `2515367000`
Opgave 8
a

`100` % wordt `100 + 6 = 106` %, dus de groeifactor is `106/100 = 1,06` .

b

Groeifactor `1,06` betekent dat `100` % wordt: `100*1,06 = 106` %. Dat is `6` % meer.

c

Delen door de groeifactor.

Opgave 9
a

Dit kapitaal groeit jaarlijks van `100` % naar `104` %. De groeifactor is dan `104/100 = 1,04` per jaar.

b

In die `10` jaar is `100` % gegroeid tot `150` %. Het groeipercentage over `10` jaar is dus `50` %.

Opgave 10
a

`600/500=1,2`

b

`20` %.

c

`600*1,2=720` paardenbloemen.

d

`500/(1,2)≈417` paardenbloemen.

Opgave 11
a

Een groeifactor van `1,45` geeft `100*1,45=145%` . Dat is een toename van `45` %.

b

`2346*1,45≈3402` ziektegevallen.

c

`2346*(1,45)^4≈10371` ziektegevallen.

Opgave 12
a

`1,15`

b

Kleiner, want `(1,05)^3=1,157625` en dat is meer dan `15` %.

c

Dat kun je met inklemmen doen. Je vindt ongeveer `4,8` %.

Opgave 13
a

`100%+0,5%=100,5%` , dus elke maand wordt de schuld met `100,5/100=1,005` vermenigvuldigd.

b

`(1,005)^12≈1,062` is de groeifactor per jaar. `3000*1,062≈3185,03` , dus de schuld is dan opgelopen tot €3185,03.

c

Een groeifactor van `1,062` betekent een groeipercentage van `6,2` %.

d

`3000*(1,062)^4≈3816,10` , dus € 3816,10.

e

`(3816,10)/3000≈1,27` , dus ongeveer `27` %.

Opgave 14Het Aziatisch lieveheersbeestje
Het Aziatisch lieveheersbeestje
a

`1,05`

b

`250*1,05~~263` .

c

`250/1,05~~238` .

d

`250*1,05^14~~495` en `250*1,05^15~~520`

Dus `15` maanden na afgelopen maand, dus over `14` maanden.

e

`1,05^12~~1,796` .

f

`79,6` %.

Opgave 15Hypotheek
Hypotheek
a

`5,4%` van `250000` euro is `13500` euro.
`30%` van `13500` euro is `4050` euro.
Het kost haar uiteindelijk `13500 – 4050 = 9450` euro.

b

Je moet uitzoeken voor welke groeifactor `g` geldt: `40000*g^30=250000` .

Dit kun je met inklemmen doen.

`40000*1,050^30=172877,70` is te weinig.

`40000*1,070^30=304490,20` is te veel.

Doorgaan met inklemmen levert op: `g~~1,063` .

Dus het percentage moet `6,3%` zijn.

Opgave 16
a

`1,35`

b

`4` %

c

`1,055`

d

`64,5` %

Opgave 17
a

Ongeveer `1,23` .

b

Ongeveer `23` %.

c

Ongeveer `98` vissen.

d

Ongeveer `53` vissen.

verder | terug