Diagrammen > Diagrammen
12345678Diagrammen

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

Vermoedelijk Duitsland want daar zijn 900 fietsen per 1000 inwoners en Duitsland heeft veel meer inwoners dan Nederland. Die informatie ontbreekt echter.

b

1019 km per jaar.

c

Nee, want bijvoorbeeld 81 is meer dan drie keer zo groot als 24 en dat klopt in de figuur beslist niet.

d

Erg twijfelachtig, sterk afhankelijk van hoe je precies meet. En... telt de dikte van de fiets ook mee?

e

Omdat het aantal inwoners per land erg verschillend is.

Opgave V2
a

Deze infographic vergelijkt Nederland, België en Duitsland op het gebied van het gebruik van internet.

b

Omdat in NL het percentage huishoudens met internettoegang groter is. Maar DE heeft veel meer inwoners, dus het (lagere) percentage van DE gaat toch over veel meer huishoudens.

c

In DE: 32643000 huishoudens is 81%. Dus (gebruik een verhoudingstabel en reken via 1) zijn in DE ongeveer 40300000 huishoudens.

d

In DE want 30% van de individuele duitsers is een veel groter aantal dan 32% van de individuele nederlanders.

e

In België is het percentage het grootst, dat zie je bij "Online bestellen over de grens" . Maar waarschijnlijk zal in DE de totale hoeveelheid (in euro) het grootst zijn omdat dit veel kleinere percentage toch over meer mensen gaat.

f

In België wordt relatief veel over de grens besteld, terwijl er ook nogal veel aanbieders via internet in eigen land zijn.

Opgave 1
a

Hoe de leerlingen van een bepaalde klas naar school gaan.

b

9

c

19

d

Zie figuur.

Opgave 2
a

Van de cijfers van een brugklas. Je kunt daar ook wel een cirkeldiagram en een lijndiagram van maken.

b

Van het koopgedrag op internet afhankelijk van de leeftijd. Hier zijn de andere diagrammen ook geschikt.

c

Van het koopgedrag op internet afhankelijk van de leeftijd. Hier zijn de andere diagrammen ook geschikt.

Opgave 3
a

"Internettoegang huishoudens" , "Vindt dat hij recht heeft copyright materiaal te delen" , "Gebruikt sociale netwerken" , "Bestedingen aan online marketing" , "Internetaankoop individu" en "Gebruikt het internet voor prijsvergelijken" .

b

"Toegang tot internet op mobiel"

c

"Bedrijven die online verkopen"

d

Eigenlijk gaat het hier om de oppervlakte van het figuurtje en niet over de hoogte ervan.

e

Op de horizontale as staan de drie landen NL, BE en DE. Op de verticale as de percentages van de verschillende categorieën. Hiervoor is niet gekozen omdat de infographic dan erg saai wordt.

Opgave 4
a

Daarvoor zijn er veel te veel verschillende cijfers (die elk een frequentie 1 hebben).

b

Zie figuur.

c

Doen.

d

Zie figuur.

Opgave 5

Omdat de manieren waarop leerlingen naar school gaan niet in getallen worden uitgedrukt. En zelfs als je daar getallen van zou maken zijn dit nog geen getallen die op een schaalverdeling passen.

Opgave 6
a

Omdat je nu de staven van de jongens en de meisjes per brugklas op elkaar stapelt.

b

Zie figuur. In B1B, B1C, B1F en B1K zitten meer jongens dan meisjes.

c

Doen. De verdeling is het meest scheef in B1F, daar is het procentuele verschil tussen jongens en meisjes het grootst.

d

Omdat het telkens over landen met verschillende inwoneraantallen gaat.

Opgave 7
a

Zie figuur.

b

Er zijn wel verschillen, maar geen grote.

c

Zie figuur.

Opgave 8
a

Omdat het aantal jongens en meisjes verschillend is en je dus alleen relatieve frequenties eerlijk kunt vergelijken.

b

Zie figuur.

c

Ook nu kun je nauwelijks een conclusie trekken omdat het maar weinig gegevens zijn. In de lijndiagrammen zie je wel dat er bij de grotere maten nog wel jongens zijn, maar geen meisjes.

d

De gemiddelde schoenmaat van de meisjes is ongeveer 37,6 en die van de jongens is ongeveer 39,3. Geef deze getallen in de figuur aan; ze bevestigen de conclusie bij b.

Opgave 9
a

Bij het diagram voor wiskunde krijgen de cijfers 4 en 10 de waarde 0. Bij zowel science als wiskunde is de sector bij het cijfer 7 het grootst.

b

Beide diagrammen gaan over evenveel cijfers.

Opgave 10

Bij "Bedrijven die online verkopen" worden even grote cirkeldiagrammen gebruikt omdat ze alle drie over 100% gaan. Maar waarschijnlijk zijn de aantallen bedrijven die deze 100% voorstellen per land verschillend. De informatie over aantallen bedrijven ontbreekt dus.

Opgave 11
a

Zie figuur, er is één diagram gemaakt voor beide vakken.

b

Zie figuur.

c

Beide gemiddelden zijn op één decimaal nauwkeurig 7,1. Er valt ook verder eigenlijk alleen te concluderen dat de cijfers van deze vakken weinig van elkaar verschillen.

Opgave 12
a

Doen.

b

Doen. Laat eventueel je figuren controleren.

c

Daarin is het verloop (stijging en daling) het beste zichtbaar.

Opgave 13
a

De Margherita.

b

De Tonno en de Funghi.

c

0,30 × 1200 = 360.

d

Dat lijkt het meest op een pizza.

Opgave 14
a

De V.S. (de Verenigde Staten).

b

China heeft meer gouden medailles gewonnen.

c

Dan kun je zowel het totaal aantal gewonnen medailles als (omdat dit het onderste deel van elke staaf is) het aantal gewonnen gouden medailles vergelijken.

d

Eerst moet je afspreken over welke verhouding het gaat: aantal medailles per inwoner, of per sporter, of nog iets anders. Daarna moet je overal relatieve waarden van maken. Best leuk om eens te doen: het aantal medailles per inwoner vergelijken, of het aantal medailles per sporter in een bepaald land. De volgorde verandert dan nogal. Je moer er echter wel gegevens voor opzoeken.

Opgave 15
a

b

Doen. Laat eventueel je antwoorden controleren.

c

Je kunt dit berekenen, maar wie zou er wat mee willen?

d

Je kunt dan de provincies voor wat betreft het inwoneraantal met elkaar vergelijken.

Opgave 16Werken met Excel
Werken met Excel
a

Eigen antwoord.

b

Eigen antwoord.

c

Eigen antwoord.

Opgave 17Sportprestaties
Sportprestaties

Eigen antwoord.

verder | terug