Op 1 januari 2013 werden de volgende geboortegewichten van een groep jongens gemeten. De resultaten in grammen:
1850 | 2100 | 2500 | 2600 | 2700 | 2800 | 2900 | 3150 | 3250 | 3300 |
3300 | 3400 | 3400 | 3500 | 4000 | 4000 | 4000 | 4050 | 4090 | 4100 |
4150 | 4160 | 4180 | 4200 | 4200 | 4400 | 4500 | 4700 | 4800 | 4850 |
Hetzelfde gebeurde bij een even grote groep meisjes:
2400 | 2500 | 2500 | 2600 | 2700 | 2800 | 2800 | 2800 | 2900 | 2900 |
3000 | 3000 | 3100 | 3100 | 3200 | 3200 | 3200 | 3300 | 3300 | 3350 |
3400 | 3400 | 3500 | 3500 | 3600 | 3700 | 3800 | 3900 | 4000 | 4000 |
Bepaal de spreidingsbreedte bij de jongens en bij de meisjes.
Maak de boxplots die bij deze gegevens horen.
Hoeveel procent van de meisjes woog tussen de `2800` en `3500` gram?
Hoeveel procent van de jongens woog meer dan het zwaarste meisje?
Dit is een steelbladdiagram van de cijfers voor een scheikundetoets in een vijfde klas.
Maak er een boxplot bij.
Welk diagram geeft het beste beeld van de verdeling van de cijfers, het steelbladdiagram of de boxplot?
Van twee honkbalteams zijn alle leeftijden genoteerd:
team 1 | 18 | 20 | 21 | 22 | 23 | 23 | 24 | 28 | 28 |
team 2 | 21 | 22 | 22 | 22 | 23 | 23 | 24 | 24 | 26 |
Bepaal van beide teams de gemiddelde leeftijd en de mediaan.
Teken bijbehorende boxplots.
Krijg je hierdoor een goede indruk van het verschil in leeftijdsopbouw tussen beide teams? Leg dat uit.
Een van de leerlingen van de vijfde klas heeft de gewichten van al zijn klasgenoten opgeschreven. Het resultaat in kilogrammen is als volgt:
72 | 50 | 63 | 59 | 63 | 51 | 56 | 64 | 58 | 74 |
52 | 69 | 42 | 51 | 54 | 58 | 51 | 60 | 60 | 59 |
50 | 67 | 61 | 45 | 66 | 49 | 64 | 63 | 57 | 56 |
Bereken bij deze gegevens de mediaan en de interkwartielafstand.
Hoeveel procent van deze leerlingen weegt minder dan `63` kg volgens je antwoord bij a? Is dat in werkelijkheid ook zo?
Aan een groep kinderen uit klas 2 is gevraagd hoeveel huisdieren er in hun huishouden zijn. De resultaten zie je in het staafdiagram.
Hoeveel kinderen zijn er ondervraagd?
Bereken het gemiddelde aantal huisdieren per huishouden.
Bereken de mediaan en de kwartielen.
Bepaal de spreidingsbreedte en de interkwartielafstand.
Teken de bijbehorende boxplot.
Hoeveel huisdieren hebben de `25%` huishoudens met de meeste huisdieren?
Op een bepaald vliegveld is een aantal opeenvolgende dagen bijgehouden hoeveel vertraging de vluchten van die dag hadden. Elke dag vinden er dezelfde vluchten plaats, in totaal `320` vluchten per dag. De echte uitschieters zijn buiten de boxplots gehouden en aangegeven door rondje. Ook is het gemiddelde aantal minuten vertraging elke dag aangegeven met een symbool in de vorm van een ruit.
Hoeveel uitschieters waren er op 17 december? Veranderen de mediaan en de kwartielen als deze uitschieters wel worden meegerekend?
Waaraan zie je dat bij het berekenen van het gemiddelde de uitschieters wel zijn meegeteld?
Welke dag kende de minste vertragingen?
Welke dag was de kleinste vertraging het grootst?
Op welke dagen was meer dan een kwart van de vluchten meer dan `20` minuten vertraagd?
Hoe kan het dat sommige dagen de gemiddelde vertraging nogal veel groter is dan de mediaan?