Statistiek > Klassenindeling
123456Klassenindeling

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

Die cijfers zijn vrijwel allemaal verschillend.

b

De cijfers 5,5, 5,6, ... 6,4.

c

De cijfers 7,5, 7,6, ... 8,4.

d

De cijfers 7,50, 7,51, 7,52, ... 8,49.

Opgave V2
a

7,0

b

7,1

c

Dat zit hem in het afronden, je krijgt dan toch iets andere cijfers om het gemiddelde mee te berekenen.

Opgave 1
a

Doen.

b

60%. Je kunt dit gemakkelijk uit de frequentietabel halen omdat 6,5 precies een grens van een klasse is. Je hoeft dan alleen maar de percentages van deze klasse en de twee voorgaande op te tellen.

c

8 / 30 26,6%. De 6,0 is geen grens van een klasse en in de frequentietabel kun je niet meer zien welke cijfers er in een klasse zitten.

d

Je veronderstelt dan dat de helft van de cijfers van de klasse 5,5 < 6,5 onder de 6,0 zit omdat dit getal precies in het midden van die klasse zit.

e

De klassenbreedte is 1,0 en 7,2 zit 0,3 onder de 7,5. Dus neem je aan dat het percentage 0,3 × 36,7 + 16,7 + 10,0 37,7 is. Vanuit de ruwe data is het percentage 10 / 30 33,3.

Opgave 2
a

6,7.

b

Zie de tabel hieronder.

klasse freq.
3,5 < 4,5 2
4,5 < 5,5 4
5,5 < 6,5 6
6,5 < 7,5 8
7,5 < 8,5 7
8,5 < 9,5 3
c

Zie figuur.

d

2 4 + 4 5 + 6 6 + 6 7 + 7 8 + 3 9 = 203 en 203 / 30 6,8 . Je vindt dus niet precies hetzelfde. Dat komt door het afronden.

e

De klassenbreedte is 1,0 en 4,9 zit 0,4 boven de 4,5. Dus neem je aan dat het percentage ( 0.4 4 30 + 2 30 ) 100 = 12 is. Vanuit de ruwe data is het percentage 4 / 30 13,3.

Opgave 3
a

Je kunt dan uit je klassenindeling niet meer de cijfers in gehelen nauwkeurig halen. Maar als je dat ook niet van plan bent kan zo'n klassenindeling even goed als die in de voorgaande opgave.

b

Eigen antwoord. Hier ga je in het volgende onderdeel verder op in.

c

Je houdt zo maar drie klassen over en de verdeling van de cijfers wordt zo wel erg grof. Er gaat dan veel informatie verloren.

Opgave 4
a

Doen.

b

In 2A: 13,4%.
In 2B: 12%.
In 2B zijn minder onvoldoendes gevallen, meer kun je hieruit niet concluderen.

c

In 2A: ongeveer 25,1%.
In 2B: ongeveer 36,0%.
In 2B zijn meer cijfers onder de 6,0 gevallen.

Opgave 5
a

In 2A: 6,7.
In 2B: 6,4.

b

Omdat de klassen zo zijn gekozen dat ze alle cijfers bevatten die op hetzelfde gehele cijfer worden afgerond.

c

In 2A: ongeveer 6,8.
In 2B: ongeveer 6,4.
De verschillen zijn niet heel groot.

Opgave 6
a

Omdat de ruwe data niet bekend zijn.

b

Juist door het in klassen plaatsen zie je beter dat de meeste lengtes tussen de 170 en de 175 cm zitten. En dat vrijwel alle lengtes tussen de 160 en 190 cm zitten. Met de ruwe data is dat veel moeilijker zoeken, omdat ze vrijwel nooit op volgorde staan.

c

63 / 90 = 0,70 dus 70%.

d

4 / 90 0,044 dus 4,4%.

Opgave 7
a

Bereken 152,5 1 + 157,5 5 + 162,5 10 + 167,5 16 + ... 197,5 1. De uitkomst deel je door 90.

b

Minimaal ( 150 1 + 155 5 + 160 10 + 165 16 + ... 195 1 ) / 90 170,9 cm.
Maximaal ( 155 1 + 160 5 + 165 10 + 170 16 + ... 200 1 ) / 90 175,9 cm.

c

In die klasse zitten de getallen 175,0 tot en met 174,9 als er in mm nauwkeurig is gemeten. Dat zijn 50 getallen, dus de 22 getallen in deze klasse kunnen wel allemaal verschillend zijn.

Opgave 8
a

5 6 = 30 ogen.

b

1074 / 60 17,9 ogen.

c

Zie de tabel hieronder.

klasse freq.
5 < 8 1
8 < 11 0
11 < 14 5
14 < 17 15
17 < 20 17
20 < 23 14
24 < 26 7
26 < 29 1
d

Tot de klasse 5 < 8 horen alleen de getallen 5 , 6 en 7 . Het klassenmidden is dus 6 .
Je kunt niet het gemiddelde van de klassengrenzen nemen want niet alle getallen vanaf 5 tot 8 zijn mogelijk, het is nu de middelste van alleen gehele getallen.

e

1086 / 60 18,1 ogen.

f

Dit gaat het makkelijkst met de frequentietabel: 46 / 60 0,767 dus in 76,7 % van de worpen.

g

Omdat de score 18 op meer manieren met vijf dobbelstenen te maken is dan de score 28 .

Opgave 9
a

47,5 , gewoon het gemiddeld van de klassengrenzen. Dat komt omdat voor de gewichten alle waarden vanaf 45 tot aan 50 mogelijk zijn.

b

3875 / 60 64,6 kg.

c

48 / 60 0,80 , dus 80 %.

Opgave 10
a

Zie de tabel hieronder.

leeftijdsklasse freq.
10 < 15 3
15 < 20 9
20 < 25 4
25 < 30 9
30 < 35 7
35 < 40 2
40 < 45 2
45 < 50 2
50 < 55 3
55 < 60 1
b

Tot de klasse 50 < 55 horen de leeftijden 50 , 51 , 52 , 53 en 54 . Het klassenmidden is dus 52 .

c

1209 / 60 27,5 en dus 27 jaar.

d

Dit gaat het makkelijkst met de frequentietabel: 25 / 44 0,568 dus 56,8 % van de bezoekers.

Opgave 11
a

100 < 110

b

75 leerlingen.

c

10725 / 75 = 143 cm.

d

Je krijgt nu 10650 / 75 = 142 cm. Het verschil ontstaat doordat bij het samenvoegen van twee klassen geen rekening is gehouden met de verschillen in aantal binnen de afzonderlijke klassen.

Opgave 12
a

Zie de tabel.

gewichtsklasse jongens meisjes
abs.freq. abs.freq.
1500 < 2000 1 0
2000 < 2500 1 1
2500 < 3000 5 9
3000 < 3500 6 12
3500 < 4000 1 6
4000 < 4500 12 2
4500 < 5000 4 0
totaal 30 30
b

Jongens: 111000 / 30 = 3700 gram.
Meisjes: 97000 / 30 3233 3250 gram. (Nauwkeuriger kun je het antwoord niet geven gezien de ruwe data.)

c

20 / 30 = 0,667 en dat is 67,7 %.

d

50 %.

Opgave 13Lengtes in klassen
Lengtes in klassen
a

Vergelijk je resultaten met die van de andere leerlingen.

b

Vergelijk je resultaten met die van de andere leerlingen.

c

Vergelijk je resultaten met die van de andere leerlingen.

Opgave 14Gemiddelden schatten
Gemiddelden schatten
a

Vergelijk je resultaten met die van de andere leerlingen.

b

Vergelijk je resultaten met die van de andere leerlingen.

verder | terug