Statistiek > Totaalbeeld
123456Totaalbeeld

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1
a

De modus (meest voorkomende) is `42` eieren per dag.

b

De mediaan (middelste) is `42` , het gemiddelde van het 68e en 69e getal.

c

Het gemiddelde is `5608/136≈41,2` eieren per dag.

Opgave 2
a

De spreidingsbreedte is: `44 - 39 = 5` .

b

Voor de mediaan bekijk je het 62e en het 63e getal. Die zijn beide `42` , dus de mediaan is `42` .

De kwartielen zijn: `Q_1 = 41` (het 31e en het 32e getal zijn beide `41` ) en `Q_3 = 43` (het 92e en het 93e getal zijn beide `43` ). De kwartielafstand is: `43 - 39 = 4` .

c

Doen. Je weet alle vijf getallen die je er voor nodig hebt. Geef ze bij je figuur aan.

Opgave 3
a

De modale klasse (meest voorkomende) is: `170 - < 180` .

b

Je schat het gemiddelde door de klassenmiddens en de frequenties te gebruiken.

Als je aanneemt dat in de klasse `150 - lt 160` alle getallen van `150,00...` tot en met `159,99...` zitten, is het klassenmidden `155` . Dan geldt iets dergelijks ook voor de andere klassen.

Het geschatte gemiddelde is: `10350/60≈172,5` .

Opgave 4
a

De mediaan is het gemiddelde van het 30e en 31e getal, dus van `170 +10/34*10 ≈172,9` en `170 +11/34*10 ≈173,2` . De geschatte mediaan is daarom `173` .

b

Het eerste kwartiel is het gemiddelde van het 15e en 16e getal, dus van `160 +12/17*10 ≈167,1` en `160 +13/17*10 ≈167,6` . Het eerste kwartiel is dus ongeveer `167` .
Zo is het derde kwartiel ongeveer `177` .
Met het minimum van `150` en het maximum van `200` kun je het boxplot tekenen.

Opgave 5
a

De steekproef moet representatief zijn voor de populatie, dus een goed beeld geven van de populatie. Verder moeten de deelnemers aan die steekproef willekeurig worden gekozen.

b

Bij de éne soort wil je bijvoorbeeld weten hoeveel procent van alle Nederlanders kleurenblind is. Bij de andere soort vergelijk je twee groepen, bijvoorbeeld de levensduur van twee soorten lampen.

Opgave 6
a

Allebei `3` .

b

`40` dagen, dus `8` weken.

c

`(6 *1 +6 *2 +8 *3 +4 *4 +2 *5 +3 *6 +6 *7 )/40 =3,2` leerlingen per dag.

Opgave 7
a

`166 -125 =41`

b

`142` cm.

c

`Q_1 =135` en `Q_3 =151` . De kwartielafstand is `151 -135 =16` cm.

d

Zie figuur.

Opgave 8
a

Zie de tabel.

klasse frequentie
`120 - < 130` `4`
`130 - < 140` `9`
`140 - < 150` `5`
`150 - < 160` `6`
`160 - < 170` `6`
totaal `30`
b

Zie de figuur.

c

`12 /30 =0,4` dus `40` %.

d

De gemiddelde omtrek is `144,1` cm (gebruik de ruwe data). Er zijn `12` bomen met een grotere omtrek en dat is `40` %.

e

Je vindt dan ongeveer `145,3` . Dat is hoger dan het werkelijke gemiddelde want de meeste bomen hebben een omtrek die lager is dan het klassenmidden van de klasse waar ze in terecht komen.

Opgave 9
a

Omdat in die eerste klasse alle getallen vanaf `0` tot aan `3` kunnen voorkomen.
Het klassenmidden is daarom `(0+3)/2 = 1,5` .

b

Veld 1: het gemiddelde is `11,6` cm.
Veld 2: het gemiddelde is ongeveer `15,5` cm.

c

Er zijn verschillende aantallen regenwormen gemeten op deze velden, dus om eerlijk te kunnen vergelijken reken je alles om naar procenten. Zie de figuur.

d

Op veld 1 is dat `23,3` % en op veld 2 is dat `55,7` %.

Opgave 10
a

Op veld 1 is dat de klasse `12 - < 15` .
Op veld 2 is dat de klasse `15 - < 18` .

b

Veld 1: minimum is `0` , eerste kwartiel is `8,4` , mediaan is `11,9` , derde kwartiel is `14,9` en maximum is `27` .
Veld 2: minimum is `0` , eerste kwartiel is `12` , mediaan is `15,5` , derde kwartiel is `19` en maximum is `27` .

c

De regenwormen op veld 2 zijn langer dan die op veld 1. `75` % van de regenwormen op veld 2 is langer dan de mediaan van veld 1.

Opgave 11
a

Eigen antwoord.
In ieder geval moet je er om denken dat de verdeling over de verschillende schooltypen overeen komt met de werkelijkheid. En verder moet je een goede verdeling over de leeftijdsklassen maken. En tenslotte een goede verdeling over het land. En zo kun je wellicht nog wel wat verzinnen.

b

Of dit een goede aanpak is, is de vraag. Weliswaar lijkt elke scholier wel een smartphone te hebben en zou hij/zij zo'n vraag via internet kunnen beantwoorden, maar gaat iedereen dat ook werkelijk doen? En is de groep die dat doet wel een goede steekproef? En hoe kun je rekening houden met de zaken die je bij a hebt genoemd?

c

Eigen antwoord.

Opgave 12Bevolkingspiramide in 2000
Bevolkingspiramide in 2000
a

Een leeftijdsdiagram bestaat uit twee staafdiagrammen, één voor de mannen en één voor de vrouwen.

b

Ongeveer `1text(.)000text(.)000` mannen en ongeveer `950text(.)000` vrouwen.

c

De staven die bij de leeftijdsgroep `30 - < 40` en `40 - < 50` horen springen er duidelijk uit.

d

`30 - < 40`

e

Maak eerst een frequentietabel zoals die hieronder met de klassenmiddens er in. Het gemiddeld is dan ongeveer `38,2` jaar.

f

Zo'n 100 jaar geleden zag zo'n leeftijdsdiagram er nog wel als een piramide uit.
Er werden toen meer kinderen per koppel man/vrouw geboren en elke later leeftijdsgroep vielen er meer mensen af. Ouder worden dan zo'n 50 jaar was toen zeer uitzonderlijk.

Opgave 13Bevolkingspiramide vervolg
Bevolkingspiramide vervolg
a

Werk met een frequentietabel zoals die hieronder. De mediaan van de mannen is ongeveer `36` jaar. En die van de vrouwen is ongeveer `38` jaar.

b

Mannen: minimum leeftijd `0` , eerste kwartiel `18` , mediaan `36` , derde kwartiel `43` , maximum leeftijd `90` (mag ook hoger).
Vrouwen: minimum leeftijd `0` , eerste kwartiel `21` , mediaan `38` , derde kwartiel `45` , maximum leeftijd `90` (mag ook hoger).
Het verschil is niet erg groot, vrouwen worden gemiddeld wat ouder dan mannen (dat zie je in de bevolkingspiramide) en daarom liggen de leeftijden voor de vrouwen wat hoger dan voor de mannen.

c

Eigen antwoord.

verder | terug