Een cirkel `c` heeft een straal van `4` cm en middelpunt `M` .
Teken de cirkel. Kies zelf de plaats van het middelpunt.
`A` en `B` zijn punten op de cirkel. Hoeveel bedraagt de afstand tussen `A` en `B` op zijn hoogst?
Teken met behulp van je passer de punten `A` en `B` zo, dat hun afstand `3` cm is.
Bij het boogschieten is het doel vaak een schietschijf die bestaat uit cirkels met hetzelfde middelpunt. De binnenste cirkel heet de roos en heeft een diameter van `10` cm. De straal van elke cirkel is steeds `5` cm groter dan de straal van de grootste cirkel die er binnen ligt.
Hoe groot is de straal van de buitenste cirkel?
Een cirkel `c` heeft een middelpunt `M` en een straal van `5` cm.
Teken deze cirkel. Kies zelf de plaats van het middelpunt.
Teken een lijn `l` door het middelpunt `M` van de cirkel.
Teken alle punten op de cirkel die precies `3` cm van deze lijn af liggen.
Neem één van de punten bij c en noem dit punt `E` . Punt `D` ligt ook op de cirkel. De afstand tussen `E` en `D` is `4` cm. Teken alle punten op de cirkel die precies `4` cm van punt `E` af liggen.
Bekijk de driehoek. De driehoek staat ook op het werkblad. Tot welke zijde, vanaf punt `T` , is de afstand het kortst? Zijde `a` , `b` of `c` ? Laat zien hoe je aan je antwoord komt zonder gebruik te maken van de rechte hoek van je geodriehoek.
Bekijk de `2` -euromunt. Hoe kun je het middelpunt van deze munt bepalen? Laat dit zien.
Je kunt met cirkels allerlei figuren maken. Probeer de figuur met je passer na te maken.