Ongeveer `40,4` cm.
`30` cm.
Tip: Neem eventueel de figuur eerst over op een rooster waarvan de roosterlijnen precies cm van elkaar liggen.
`18` cm in de figuur, dus in werkelijkheid `72` cm.
Ongeveer `13` cm, dus in werkelijkheid ongeveer `52` cm.
De omtrek van het hoofd zit hier tussen in, waarschijnlijk iets meer dan `(72 + 52)//2 = 62` cm.
Je vindt iets als `63` cm.
Een kwestie van optellen. De omtrek van figuur I is `54,6` cm en de omtrek van figuur II is `52` cm.
Doen.
Voor `BC` en `DE` kun je wel wat afwijkende waarden aflezen, b.v. `DE ~~ 1,4` cm en `BC ~~ 4,4` cm.
Zie het antwoord bij b. Van lijnstukken die niet op een roosterlijn tussen twee roosterpunten liggen, kun je meestal alleen een benadering van de lengte aflezen.
Je kunt hier eindeloos blijven oefenen. De applet geeft het antwoord, je moet zelf bedenken hoe je er aan komt.
Rechthoeken van `1` bij `5` , van `2` bij `4` , van `3` bij `3` . Dus maar `3` echt verschillende rechthoeken.
Rechthoeken van `0,5` bij `5,5` , van `1` bij `5` , van `1,5` bij `4,5` , etc. Dus nu kun je `6` echt verschillende rechthoeken maken.
Doen.
Er zijn natuurlijk afhankelijk van je figuur kleine afwijkingen mogelijk.
Doen.
Ongeveer `6,3` m.
Ongeveer `14,3` m.
Neem wel een beetje stevig karton.
Netjes knippen is belangrijk.
Maak goed zichtbare markeringen.
Bij het rollen moet de figuur niet gaan schuiven, dus doe dit rustig aan.
Na iets meer dan `25` cm. Dus de omtrek is ongeveer `25` cm.
Veel nauwkeuriger dan `6,3` eenheden kun je niet aflezen.
Een cirkel met een straal van `4` cm heeft een vier keer zo grote omtrek als een cirkel met een straal van `1` cm. En `4 xx 6,28 = 25,12` . Dat klopt redelijk met de gevonden `25` cm.
`45 xx 6,28 = 282,6` cm.
Figuur I: omtrek is
`14`
cm.
Figuur II: omtrek is ongeveer
`11,2`
cm.
Figuur III: omtrek is ongeveer
`10,8`
cm.
Figuur IV: omtrek is
`14`
cm.
Teken eerst de figuur door een cirkel met een straal van
`3`
cm is zes gelijke delen te verdelen.
De zijden van de ster zijn dan ongeveer
`1,7`
cm. De omtrek ervan is dus ongeveer
`20,4`
cm.
Teken eerst de figuur om lijnstukken en cirkelbogen op te meten. Begin met een vierkant
van
`4`
cm bij
`4`
cm.
De cirkelbogen vormen met zijn vieren een cirkel met een omtrek van ongeveer
`1,5 xx 6,28 = 9,42`
cm. De totale omtrek is dus ongeveer
`13,42`
cm.
Het wieltje legt als het precies één keer ronddraait `6,28` cm af. Het apparaat hoeft dus alleen te tellen hoeveel keer het wieltje rond draait.
De diameter van een euromunt is `23,25` mm, dus de omtrek is ongeveer `6,28 xx 11,625 ~~ 73` mm.
Maak een merkje op de rand van de munt en rol hem (zonder schuiven) over de kromme lijn.
Ongeveer `3 xx 15 + 2 xx 28 + 6,28 xx 1,8 xx 2 + 2 xx 3,6 + 2 xx 5,9 ~~ 142,61` m en dan nog ongeveer `4 xx 1,2 + 6,28 xx 13 = 86,05` m stippellijn.
`36 xx 600 = 21.600` zeemijl.
`21600 xx 1,852 ~~ 40.000` km.
`40000/(6,28) ~~ 6370` km.
Stel dat je fiets een diameter van `90` cm heeft. Zet je daar een klein wieltje op met een diameter van `2` cm (en dus een straal van `1` cm) dan gaat dat `45` keer rond bij elke omwenteling van het fietswiel. Bij elke draaiing van dat wieltje heb je `6,28` cm afgelegd. Je moet nu alleen nog bijhouden hoeveel keer het ronddraait. Hoe doe je dat?