De omtrek van een figuur is de totale buitenrand.
Meestal bedoel je er de lengte van die buitenrand mee.
Je bepaalt dan de omtrek door de figuur "om te trekken".
En te tellen hoeveel keer de lengte-eenheid (
`1`
centimeter, of
`1`
meter, of
`1`
kilometer, of ...) je aflegt tot je weer bij het beginpunt uitkomt.
Een rooster waarvan de roosterlijnen deze lengte-eenheid van elkaar af liggen is dan handig.
Lijnstukken die niet op een lijn van het rooster liggen moet je meten (gebruik dezelfde
eenheid als het rooster!).
Kromme gedeelten van de omtrek zul je moeten schatten.
Hieronder zie je een rechthoek en een halve rechthoek op een rooster. De roosterlijnen liggen in de tekening cm van elkaar. In werkelijkheid is dat cm.
Hoe groot is de omtrek van rechthoek in de tekening? En in werkelijkheid?
Meet met je liniaal de omtrek van vlieger `EFGH` . Hoe groot is deze omtrek in de tekening? En in werkelijkheid?
Leg uit, hoe je nu met behulp van de antwoorden bij a en b de omtrek van het hoofd op de tekening kunt schatten. Schrijf je schatting op.
Meet de omtrek van het hoofd op de tekening met een touwtje of strookje papier. Hoe groot is de omtrek? Hoe groot is dat in werkelijkheid?
Bepaal de omtrek van de volgende figuren: